De ministers besloten dus inderhaast op te breken, ineens, en naar De Hoek van Holland te gaan. Daar was een pantserfort, daar kon men verder beraadslagen waarheen men gaan zou, en in welke samenstelling. Wellicht kon men splitsen: enkele ministers naar Londen, enkele naar Batavia. Inmiddels was Winkelman ontboden, om zijn visie te vernemen over de militaire toestand. Die was slecht. Daar wond de krijgsman geen doekjes om. Maar de eer van het land gebood door te vechten. Winkelman liet duidelijk van zijn verachting blijven voor hen, die er zomaar van door wilden. En dat was de meerderheid. Dat drukte, al durfde men de indrukwekkende militair geen bescheid te geven. Als men zich uit de voeten maakte, wie zou dan eigenlijk Winkelman nog instructies geven omtrent het
krijgsbeleid? Er was een regeringsinstructie, daaraan had de OLZ te gehoorzamen. Maar wie zou daarop toezien? Twee ministers boden zich aan: Van Rhijn, minister voor Landbouw en Visserij en Steenberghe, voor Economische Zaken. Het was vreemd dat Dijxhoorn, de minister van Oorlog, zich niet aandiende. Want die had over de strekking en reikwijdte van die instructie altijd vrij leerstellige opvattingen gehad. Maar deze liet het graag over aan de twee genoemden, al was niet duidelijk wat Landbouw of Visserij met de uitvoering van een militaire instructie van doen had. Bij Economische Zaken was die link eerder te leggen.
De ministers grabbelden hun tassen en gerei bijeen en laadden zich zonder navraag te doen in die enkele wagens, die de secretaris-generaal van het departement voor Economische Zaken, Hirschfeld, had laten voorrijden. Hij had contact gezocht met de militaire legeradjudant H.J. Kruls van Dijxhoorn. Hirschfeld had gezegd dat Kruls een veilige route moest regelen, hij verbrak nu alle verbindingen nadat hij Kruls had te kennen gegeven dat “het kabinet” naar Engeland ging. Kruls had vervolgens alle andere departementen gebeld. Hij had gezegd dat de ministeriële auto’s met vaan moesten voorrijden bij het bordes van het departement van Handel en Nijverheid aan de Bezuidenhoutseweg. Die hadden de chauffeurs gewaarschuwd. Die hadden hun gezinnen verwittigd dat papa misschien wel voorlopig niet meer thuis zou komen. Wisten zij veel? Wat nu het doel was van de gang naar Hoek van Holland was eigenlijk niemand duidelijk. Hirschfeld wist dat er ter hoogte van de Nieuwe Waterweg Engelse oorlogsbodems op stroom lagen. Hun militaire doel was vermoedelijk toch die Waterweg voorlopig te blokkeren tot nadere instructies vanuit Londen zouden zijn ontvangen. Mogelijk was oogmerk het zinkschepen mogelijk te maken de vaargeul overdwars te blokkeren. Het was strategisch van belang Rotterdam in ieder geval uit te kunnen schakelen als uitvalsbasis voor UBooten. Berichten waren binnengekomen te Londen dat weliswaar om Rotterdam gevochten werd, maar dat uiteindelijk de stad met haar havenbekkens niet houdbaar zouden zijn voor de geallieerden. Hirschfeld, die deze regering wel kwijt wilde – hij gewaagt er ook in zijn memoires geregeld van – kon zich voorstellen dat de kabinetsleden zich zouden ontmaken naar het veiliger Londen. Wat ze daar wilden doen, was hem ook verder niet duidelijk. Dat de Majesteit die stad in ieder geval bij haar onaangekondigde vertrek lag voor de hand. Indien dat inderdaad het geval was, dan voerde ze nu op haar eentje een lang beraden plan uit. De bewindslieden konden zich dan wellicht met haar verstaan.
Wat ze dan verder ondernamen was Hirschfelds zaak niet. Dat ze deze oorlog verder bekwaam, welberaden over wat wel en niet strategisch alsmede geopolitiek haalbaar was, regelmatig en met inzet van de juiste middelen zouden voeren leek Hirschfeld, nadat hij met lede ogen de besluiteloze paniek in de schuilkelder aan de Bezuidenhoutseweg had aanschouwd, hoogst onwaarschijnlijk. Dat De Geer in ieder geval niet bij benadering begreep wat de rechtspositie van westelijk geallieerde mogendheid voor Nederland in zou houden – mede gelet op het nog steeds aanmerkelijk koloniaal gebied – dat was Hirschfeld volkomen duidelijk. Het zou de resterende militaire middelen van zijn krijgsmacht ten behoeve van Londen moeten beschikbaar houden. Niet het kabinet-De Geer maar Londen zou uitmaken waar deze ingezet zouden moeten worden en hoe. Voorlopig moest Hirchsfeld de heren kwijt zien te raken. Hirschfeld had op zijn beurt enige zware zwartglanzende Buicks laten komen. Er stond dus een aanzienlijke colonne bij dat bordes met prachtige luxe-wagens. Opvallend genoeg. Hirschfeld wenkte de één na de andere wagen voor en hielp instappen. Dan zwaaide hij de auto dóór. Opschieten! Als hij maar van die gekken af was.
Kruls had vervolgens nog twee pantserwagens met mitrailleurbemanning geregeld. Hij had generaal-majoor Hackstroh, commandant van Den Haag, verzocht een absoluut veilige route uit te zetten naar de Hoek van Holland, de excellenties gingen naar Engeland. Hackstroh had een aantal huzarenmotorrijders opgetrommeld, hij had de gemeentepolitie gesommeerd over de Loosduinseweg een cordon te doen leggen ter beveiliging van deze stoet. Die politie had dranghekken en versperringen geregeld. De huzaren hadden op hun beurt tankversperringen op de kruispunten aangebracht. Kortom: heel Den Haag stond de droeve stoet uit te zwaaien, terwijl de uittocht topgeheim was. Er galoppeerden nog wat hijgende topambtenaren aan, waaronder uiteraard Kruls, die hadden vernomen dat hun excellentie er vandoor ging en die óók hun deel van de pret wilden. Ze wilden mee, ze liepen gevaar, de excellenties konden ze toch niet achterlaten? Sommigen konden dat makkelijk, anderen kregen wroeging en hesen de nieuwe passagier aan boord. De rit was kennelijk gratis. Gerbrandy duldde bijna niemand aan boord al had hij heel wat topambtenaren die van de Duitsers echt wel wat te duchten hadden. Die bleven dus zondermeer achter en begonnen de onverlate botte boerse walrussensnor met de piepstem flink te haten.