Steenberghe meende dat er nu iets als een regeringsoverdracht zou moeten worden geïmproviseerd. Het ging niet aan, om Winkelman nogmaals zijn instructie voor te houden en dan er met een “nu dag, je ziet maar wat je er van maakt” van tussen te trekken. Dat had Gerbrandy gedaan jegens zijn secretaris-generaal Jan van Angeren, die bloed zweet en tranen stortte omdat hij vreesde dat de NSB-ers hem bij de Duitsers als Deutschfeindlich zouden denunciëren, aangezien hij als secretaris-generaal de proto-fascisten flink in de wielen had gereden. Steenberghe, die dat Gerbrandy had zien doen, roepend uit een portierraampje van een personenwagen, had zich aan deze nonchalance van Gerbrandy zeer geërgerd. Jan van Angeren was door een iets meelevender excellentie – de stugge Jan van den Tempel had ineens toch gevoel voor de nooddruft van deze departementsbeheerder — alsnog op het klapbankje van zijn huurauto gehesen, maar Van Angeren zou de houding van Gerbrandy in dit barre uur ook in Londen niet snel vergeten. Zo waren er meerderen in Londen. Daar werd de Dutch Club aan Grosvenor Square al gauw een broeinest van intriges, haat, laster en achterklap. Terug naar het Bezuidenhout in Den Haag. Maar wát ging men dan aan Winkelman overdragen? Wat was dan precies dat regeringsgezag? Steenberghe zag even een parallel met het gezag dat aan de Raad van State kon worden overgedragen, als de regeringsraad buiten staat was het gezag dat hem toekwam uit te oefenen. Wat die raad precies was, was niet duidelijk, maar het leek veel op kabinet met staatshoofd, of ook wel: De Kroon. In de handboeken werd dat uitgespeld, daar was het nu niet de tijd voor. De Geer was weg. Anders had Steenberghe hem om raad gevraagd. Hij liet nu toch maar de analogie met de tijdelijke waarneming van het staatsgezag door de Raad van State varen. Hij wist niet precies het verschil tussen staatsgezag, koninklijk gezag en regeringsgezag. Om dat laatste scheen het te gaan, wat het was, dat wist Steenberghe echt niet precies. Hij ging improviseren.
Regeringsgezag: dat was alle gezag dat de Kroon kon uitoefenen als medewetgever en als uitvoerend lichaam. Dat gezag was nu vacant, dat negatieve jurisdictieconflict, dat machtsvacuüm, moest opgelost worden. Dat gezag zou men dus overdragen: Winkelman werd daarom de hoogste wetgevende en uitvoerende autoriteit.De rechterlijke macht was er immers nog. Die vertrok niet en kon zijn taak blijven uitvoeren. Weer werd Winkelman, nu ten derde male, op één dag van vierentwintig uren ontboden. De eerste keer was het, om met hem te palaveren over de gevolgen van het vertrek van het staatshoofd. Dat had de geharde krijgsoverste onprettig gevonden, dat vertrek. Niet best voor het moreel van de troep. Winkelman kwam weer in de kelders aan, niet eens kennelijk ontstemd. Hij verscheen met zijn chef-staf, Herman van Voorst tot Voorst, want hij wist wel dat de excellenties soms moeilijk uit hun woorden konden komen. Althans niet begrijpelijk voor een eenvoudig militair. Winkelman wilde een getuige hebben aan zijn zijde. Het kon later best wel eens zijn, dat Winkelman machtsusurpatie zou worden verweten, ongrondwettig handelen. Dan wilde hij, mochten daar moeilijkheden uit voortkomen, kunnen terugvallen op zijn chef-staf. De excellenties zouden de OLZ kunnen verwijten dat hij zijn bediening teveel had opgerekt ná de overdracht of dat hij juist te weinig had willen doen. Winkelman had de excellenties onderhand wel leren doorgronden. Hirschfeld had inmiddels alle beschikbare secretarissen-generaal van de departementen ontboden. Steenberghe nam het woord. Er was geen scenario. Hij ging iets overdragen. Regeringsgezag. Hij deed dat met instemming van het voltallige kabinet, meende hij te weten. Het ging niet aan, hoe men deze beslissing of beschikking ook zou willen kwalificeren, dat de ministerraad zomaar het land verliet en dat dan dat gezag automatisch zou toevloeien aan de Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht.
Dat kon niet, dat was een militair gezagdrager en hier ging het om civiele bevoegdheden. Wat nu de staatkundige en internationaalrechtelijke consequenties van dat overdragen was, daar hadden noch Steenberghe noch Van Rhijn eigenlijk enig benul van. Winkelman evenmin. Ze hadden ook gedacht dat De Geer daarvan op de hoogte was. Eigenlijk zou die man als minister-president en dus civiel hoogstaanwezige dat geheimzinnige en alomvattende regeringsgezag hebben moeten
overdragen, maar met die man was de laatste uren geen zinnig woord te wisselen. Hij was weg. Geen idee waarheen. Steenberghe droeg nu in naam der koningin en namens het kabinet het “regeringsgezag” over aan de OLZ, nu kabinet en staatshoofd afwezig waren. Hij deed het mondeling. Daar staande in een grote kring in die kelder, de twee ministers in het midden van de constituerende samenscholing, de generaal rechts van Steenberghe, droeg deze dat gezag over. Een soort mystieke initiatie via telepathische transformatie bij woord en gebaar zoals in de vrijmetselarijtempel, leek het wel. De grondwet, zo dacht Hirschfeld, voorzag hier vast niet in, dat hoefde hij echt niet na te kijken.
Hier was het. Dat was het. Steenberghe zei niet: generaal, mag ik u dit aanbieden? Of: wilt u dit aanvaarden? Neen, hij wees de generaal aan. Winkelman vroeg niet: hoe bedoelt u? Wat voor gezag geeft u mij dan? En ook niet: bent u eigenlijk wel bevoegd? Is dit wel conform de Grondwet? Heeft u een overdrachtsformulier dat ik kan tekenen, een soort ontvangstbewijs met afschrift? Winkelman dankte, nam het woord en vroeg de secretarissen-generaal hem bij de uitoefening van dat regeringsgezag te steunen. Hiermee was de overdrachtsceremonie voltooid. Er werd geen proces-verbaal gehouden, geen besluit geformuleerd, geen memorie of nota van toelichting geschreven. De Parlementaire Enquêtecommissie die in 1945-1947 deze bewogen episodes tot onderzoeksthema had, constateert dat de aanwezigen zorgvuldig ervoor hebben gewaakt om alle formele staatsrechtelijke fouten die maar doenlijk waren ook inderdaad te maken. Steenberghe en Van Rhijn vertrokken schielijk naar De Hoek van Holland. De secretarissen-generaal gingen lunchen met boterhammen met gebakken eieren en spek. De kamerbewaarder die ze opdiende was de oudgediende Van der Straaten en ook de bijkomstigheid of de boterhammen wit, bruin en wel of niet geboterd waren is zorgvuldig voor het nageslacht bewaard. Winkelman ging terug naar het Lange Voorhout nummer 7 met Herman. Daar was inmiddels de zaak nog veel verder uit de hand gelopen.