Achteraf hebben de officiële historiografen van onze Vaderlandse Geschiedenis zich in alle bochten gewrongen om aan te geven dat de Nederlandse regering in Londen vastbesloten was als westelijk geallieerde mee te gaan doen aan het zich uitwaaierende Armageddon. De tweede autogenocide van Europa, laat het duidelijk wezen. Wilhelmina vastberaden, vormloos en heldhaftig voorop. In de vierdelige serie “Onderdrukking en verzet” dat meteen in de bevrijdingstijd werd uitgegeven is dat de voornaamste verhaalslijn. Die lijn wordt ook door historici later gevolgd in Nederland. Als nauwelijks betwistbaar raamwerk. Nou, vergeet het maar. De dagboeken, onderlinge brieven met achtergebleven gezinsleden in bezettingsgebied wijzen wel anders uit. De excellenties zaten in hun luxe hotel, dat de Britse regering hen aangewezen had, als een stel te nauwer nood verzopen katten. Huiverend. Ontheemd. Verbijsterd dat niemand Algemeen Beschaafd Nederlands sprak. De minister-president De Geer voorop. En het eten, mijnheer, helemaal verstoppend van de buitenlandsigheid. En geen contact met moeder de vrouw, een beperkt aantal verschoningen ter dispositie, en veel te veel verkeer dat nog aan de verkeerde kant van de weg reed óók. En de thee was niet eens van Van Nelle! Het was mensonwaardig.
Maar er was iets anders, dat kabinet en staatshoofd thans acuut bezighield, op het moment dat beide componenten van de kroon binnen de territoriale rechtsmacht van de Britse kroon waren gearriveerd, zonder nog organiek verenigd te zijn tot het grondwettig orgaan dat uitvoerende macht binnen het Nederlandse rijk toekwam. Dat was het antwoord op de vraag of Nederland nu kon worden aangemerkt als geallieerde van de staten die Duitsland formeel en volgens de door het volkerenrecht voorgeschreven procedure de oorlog hadden verklaard: Groot-Brittannië en Frankrijk. De Koningin vond van wel. De oorlogsaanvaarding door Van Kleffens jegens de Duitse gezant had naar haar inzicht deze status automatisch doen ontstaan. Van Kleffens had de diplomaat aangezegd dat Nederland zich thans feitelijk beschouwde als te verkeren in oorlog met het Duitse rijk. Zelden had een minister treffender uiting gegeven aan de stellingname van de vorstin. Duitsland was een vijand. Dus was Nederland ermee in oorlog. En dus was het geallieerd met alle overige oorlogvoerenden met Duitsland die zich in een onderlinge verstandhouding of alliantie hadden verenigd, of zij nu feitelijke geweldshandelingen effectueerden tegen deze vijand of niet.
De Geer zag dat zo beslist niet. Hoe hij het dan wél zag, was hem zelf ook nog niet duidelijk, maar hij kón zich niet zetten tot de houding dat Duitsland een “vijand” was van Nederland, hetgeen, omgekeerd, toch ook moest inhouden dat Nederland een “vijand” was van Duitsland. Dat bleek al navrant op de eerste dag dat de ministers zich als een soort oorlogskabinet verenigden rondom een aantal tafeltjes in Grosvenor House in het centrum van Londen. Er was een soort persdienst geïmproviseerd door A. Pelt, die zich te Londen met voorlichting bezig hield ten behoeve van het departement van Algemene Zaken dat De Geer als hoofd van de raad van ministers tot zijn beschikking had.
Pelt was hoofd van de afdeling voorlichting geweest bij het algemene secretariaat van de Volkenbond te Genève. Hij wist op dat internationale centrum, waar alle diplomatieke berichten inkwamen over oorlogsvoorbereidingen, actuele geweldshandelingen, rechtsmachtconflicten en militaire troepenverplaatsingen, als géén ander, wat West Europa te wachten stond. Hij zag ook in dat de Volkenbond in die heksenketel toch nog steeds als bureaucratische organisatie intern de nota’s over de afdelingen en de delegaties bleef rondpompen. Maar hij zag ook in hoe doelloos dat was, al vonden veel van zijn collega’s die bubble recht comfortabel. Pelt kende Van Kleffens. Die lichtte hij vaak in, voor zoveel nodig: Van Kleffens had zelf nogal wat contacten. Beiden wisten zeker dat Nederland niet buiten de oorlog kon blijven. De neutraliteitsverklaring zou deze keer geen zier helpen. Van Kleffens, wetend hoe slecht toegerust het kabinet was, in het bedrijven van internationale sympathievergaring voor de soms uiterst merkwaardige standpunten van het inmiddels wereldvreemd gebleken kabinet, zag ook in dat dat kabinet waarschijnlijk niet in Den Haag zou kunnen blijven. Hijzelf zag iets, te zijner tijd, in verplaatsing van de regeringszetel naar de Nederlandse gebiedsdelen in de Caraïben of in het Verre Oosten.
Het eerste had verre Van Kleffens voorkeur, omdat hij meende dat de USA onvermijdelijk als mede-geallieerde ook in de oorlog zou komen. Willemstad, met zijn baai en havenbekkens kon dan een maritiem steunpunt worden voor de inzet van Amerikaanse luchtstrijdkrachten en smaldelen. Kon Van Pelt niet overgehaald worden om dán, onder die omstandigheden, voorlichter te worden te behoeve van een vermoedelijk wat onhandig en krakkemikkig oorlogskabinet der Nederlanden? Van Pelt kende De Geer ook. Hij kende dus ook de defecten en onwezenlijkheden in ’s mans internationale inzichten en het verstarde in zijn mentale huishouding. Als het kabinet wellicht zich naar het buitenland zou moeten verplaatsen, was er aan het Nederlandse volk vooral wat uit te leggen. Kon Van Pelt dan zijn expertise op het gebied van de internationale voorlichting beschikbaar stellen voor dat doel? Pelt kende het jargon, de kanselarijstijl, de omzwachteldheden in het interstatelijke taalgebruik. Pelt kende ook de narrigheden tussen regering en legerleiding. Van Pelt was bereid. Van Pelt hield een dagboek. En schreef op wat hij zoal waarnam van de mismoedige excellenties. Hij was niet de enige dagboekanier. Er waren er vele. En die geven een droevig relaas nopens de moraliteit, geestelijke staat en het moreel van het oorlogskabinet. Daar wou ik het toch even met u over hebben.