Natuurlijk hebben de naoorlogse geschiedschrijvers die op een of andere manier rijks- of overheidssubsidies kregen, wensten te verwerven of te prolongeren het Londens regeringsstelsel dat resulteerde in een oorlogskabinet er alles aan gedaan om dat systeem, die organisatie, dat constitutioneel hybride lichaam voor te stellen als onvoorwaardelijk loyaal aan de bevolking die achterbleef in het bezette gebied op het West-Europese continent. Die regering onder Wilhelmina was uiteraard niet gevlucht. ze had, door nooddruft gedrongen, tegen haar wil en vol wroeging en gewetensnood, haar zetel moeten verplaatsen. Om onmiddellijk dat bezette staatsverband te kunnen inscharen in het verdragsverband van de westelijke geallieerden, erop gericht om uiteindelijk een nieuw Europees Concert te kunnen inzetten na een integrale regeringscapitulatie van Hitler-Duitsland en zijn militaire bondgenoten. Een concert waarbinnen Nederland zijn instrumentele registratie zou kunnen hervatten als middelgrote koloniale mogendheid. Een eerste viool zou het volgens de partituren niet kunnen spelen. Maar het zou via het ondersteunende geluid van de registers der altviolen, bassen, hout en koperwerk weer dapper zijn partij meespelen en van zich doen horen in alle staatszelfstandigheid. Daarop was aller streven in Londen gericht. En dat was dan ook het hoofdthema van Radio Oranje. De Nederlands regeringszender. Die vanuit Londen deze bezette stakkers moed insprak. En voorlichtte over de inspanningen die zij, gefaciliteerd door de BBC daartoe ontwikkelde in alle autonomie.
Zo stemt Loe de Jong als ’s Rijks geschiedschrijver zijn onafzienbare boekenserie over Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog aan, nadat hij eerst de toonzetting had beproefd via de door de televisie uitgezonden serie officieel goedkeurde documentaire filmdelen onder de titel “De Bezetting” in de zeventiger jaren van de vorige eeuw. Op een tijdstip waarin Nederland behoefte had aan een positief nationaal zelfbeeld. Er waren maar weinig historiografen die tegen deze verhaalslijn in durfden gaan. Ook al waren, al tijdens de oorlog, geruchten Nederland binnengesijpeld over voortdurende bevoegdheidsconflicten binnen dat Nederlandse regeringsapparaat, bureaucratische verstardheid van de daaraan deelnemende ambtenarij en wereldvreemdheid van de politiek nog steeds verantwoordelijke bewindspersonen. Er was een Parlementaire Enquêtecommissie geweest die dat Londense regeringsbeleid zorgvuldig had doorgevlooid. Onder leiding van de sociaal-democraat Leendert Donker, die niemand spaarde en uiterst kritisch had doen dóórvragen. En uiteindelijk niemand ontzag. Niemand spaarde. Geen vlekje wegpoetste. Integer, hoor! Donker had geen heilige huisjes willen sparen. Donker was uiteindelijk minister van Justitie geworden — een lang gekoesterde droomwens — en had het stokje doorgegeven aan Jan Schilthuis, lid van de Partij van de Arbeid, in 1952. En daarna had Theo Koersen van de Katholieke Volkspartij de klus voltooid. In totaal werden 850 getuigen opgeroepen.
Hieronder waren de ministers uit de oorlogskabinetten, vertegenwoordigers van het politieke en militaire verzet, leidinggevende militairen (zoals de generaals Izaäk Reijnders en Henri Winkelman, oud-Tweede Kamerleden, vertegenwoordigers van het bedrijfsleven (bijvoorbeeld van de koopvaardij), de secretarissen-generaal, provinciale en gemeentelijke bestuurders en de leiders van de Nederlandse Unie. Ook enkele Duitsers werden gehoord. Er werden zowel getuigen als deskundigen opgeroepen. Ook werd onderzoek in Nederlands-Indië gedaan. De slotsom was dat de regering wel soms steken had laten vallen — mensenwerk, nietwaar — maar dat het beleid in het algemeen de toets van de kritiek goed kon doorstaan. Er waren stommiteiten begaan. Maar daarvoor was niemand aansprakelijk. Echt niet.
Maar natuurlijk kwamen later, veel later, in de tachtiger jaren wel andere gegevens boven water in het publieke domein. Er kwamen dagboeken vrij, niet bedoeld om gepubliceerd te worden, maar die toch via de drukpers vermenigvuldigd werden. En er kwamen zelfs geheime stukken vrij, zomaar, die deze slotsom toch wel wat relativeerden. In het digitale tijdperk konden Nederlandse stukken ook heel makkelijk vergeleken worden met de staatsstukken die andere geallieerde partijen hadden vrijgegeven en verder bleken buitenlandse vorsers veel minder onder de indruk van de Majesteit van koningin Wilhelmina dan Donker en de zijnen in hun recherches voor hun commissie, waarbij de persoon van de Koning nooit ook maar enig thema kon vormen van nader feitelijk onderzoek, al deed Wilhelmina in deze periode steeds vaker van zich horen via middellijke, secundaire bronnen. Het is génante litteratuur. Vooral als de dagboekanier óók nog eens op vrijersvoeten is. Wat hij tracht te verhullen, want het is zijn secretaresse. Dat mócht niet, zeker niet van majesteit, want de excellentie had in Holland een nijlpaard van een wijf zitten. Het Waterloo van seniele levenslust. Bij wie de excellentie in bed niks klaarmaakte. En bij de secretaresse nog minder. Waarbij hij ter compensatie maar geheimnissen tussen de lakens uitbraakte. Die dan óók weer niet waar blijken.
Donker had de geconditioneerde reflex, zodra de naam Wilhelmina viel, eigenlijk het gehoor of verhoor ten overstaan van de enquêtecommissie te schorsen. Hij ging dan off the record vragen of de geëerbiedigde Landsvrouwe inderdaad ten tonele moest worden gevoerd. En of het ook niet daarzonder kon, dat gehoor of verhoor. Op basis van het onweerlegbaar rechtsvermoeden dat de koningin helemaal niet ter sprake gebracht mocht worden wegens haar onschendbaarheid in grondwettelijke zin. Ook al was duidelijk gebleken dat de koningin flink had zitten manipuleren, druk uitoefenen, bewindspersonen tegen elkaar uitspelend, dreigend met ontslag als de wederpartij niet onmiddellijk gehoorzamen zou en niet wilde aanvoelen wat majesteit eigenlijk onuitgesproken wilde. En omdat deze majesteit doorgaans niet goed kon verwoorden wat ze wilde, was dat dus voor het slachtoffer dezer bejegening een heksentoer. Die koos eieren voor zijn geld. Ging uitvoeren wat hij dácht dat majesteit wel zou believen. Hoorde hij niets, werd hij niet uitgescholden, dan was hij redelijk veilig. Want majesteit had heel wat noten op haar dissonante zang en had al menig schrille klank geslaakt jegens de bibberende excellenties die niet zozeer op het landsbelang uit waren, maar op bevordering en pensioenrechten. Deze hoogwaardigheidsbekleders bakten dus maar wat aan, grondwettelijk of niet en lieten hun emoties de vrije loop.
Die ook weer bleken verscholen te zitten in de boedels van de direct betrokken politici die in Londen niets hadden nagelaten om hun persoonlijke vetes tegen iedere prijs te beslechten. Maar wie zulke sporen durfde te volgen en aanspraak trachtte te maken op wetenschappelijke aannemelijkheid of officiële erkenning dat er heel veel was misgegaan dat stellig geen toets van kritiek kon doorstaan werd onbarmhartig afgeserveerd, vaak met behulp van de publieke omroep. Ik denk even aan Nanda van der Zee die de persoon van Wilhelmina duchtig onder de loep durfde te nemen buiten de reeds volkomen platgetreden paden. Ik denk bovendien even aan Nanda’s monografie Om erger te voorkomen, waarin ze trachtte aan te tonen dat het Londens wanbeleid mede mogelijk maakte dat juist uit Nederland zo veel joodse mensen tijdens de Tweede Wereldoorlog naar de Duitse vernietigingskampen afgevoerd zijn. Cruciaal daarbij — volgens Nanda, dan — is de vlucht van koningin Wilhelmina naar Engeland geweest, met in haar voetsporen het kabinet, zodat de regeringszetel buiten Nederlands grondgebied kwam te liggen.
Hierdoor was de bezetter gehouden het aanvankelijk ingestelde, niet antisemitische militaire Duitse bezettingsgezag , volgens landoorlogreglement 1907 , te vervangen door een Duits civiel gezag met vier felle antisemieten aan de top. Nanda gaf ook nog eens, ze was nu toch de beuk erin aan het zetten, een diepgaande analyse van de Joodse Raad. Die ze tevens schuldig en aansprakelijk verklaarde aan deze deportaties. Niet als hoofddader. Maar als begunstiger. Dat sloeg in als een bom. En ze spaarde evenmin de collaborerende rol van vele hogere ambtenaren, zoals die onder de secretarissen-generaal, de Hoge Raad, de politie en spoorwegen met alle verschrikkelijke consequenties voor het joodse volksdeel van dien. Dat wilde Nederland niet echt horen. Nanda werd geslachtofferd en gecanceld totdat ze een pario was in publiek Nederland. Ze had zich ook, dat zij toegegeven, nodeloos kwetsbaar gemaakt door slordigheden. Maar die werden dan ook voortdurend aangehaald en wreed uitgebaat. Nanda was destijds een repende in de woestijn. Maar nu niet meer. Steeds meer bezwarends uit die Londense periode komt boven water. En steeds vaker blijkt illoyaliteit bij de eerst zo gevenereerde personen die aan de knoppen draaiden troef. Ik kom daar nog op terug. Eerst komt ander laaiend onrecht van het heden aan bod.