Verdere XIXE-eeuwse immuniteitsposities

In 1813 besloot Whitehall dat Nederland zou mogen herrijzen nadat Napoleon effectief en onherroepelijk verslagen zou zijn. Als vazalstaat van Groot-Brittannië. Dat natuurlijk wel. Dat Nederland zou een militaire bufferstaat moeten zijn tegen Franse agressie die zich ongetwijfeld wéér zou  voor gaan doen zodra Frankrijk hersteld zou zijn van de immense verliezen die het geleden had door allerlei militaire stommiteiten met de volkslegers die het op de been had gebracht in allerlei hopeloze ondernemingen. Ik noem alleen maar de veldtocht tegen het immense onbedwingbare Rusland. Uitlopend op de bloedbaden van de Slag bij  Borodino in 1812. Gevolgd door de verschrikkingen van de haveloze terugtocht vanuit Moskou van Napoleons Grande Armée omdat dat leger volledig uit zijn logistieke ravitaillering was gelopen. En gevolgd door de bloedbaden, alweer, alweer,  van de veelvolkerenslag bij Leipzig in 1813. Bij die  tactisch zinloze strijd waren meer dan 500.000 soldaten betrokken. Deze was daarmee de grootste veldslag in Europa vóór de Eerste Wereldoorlog. De slag leidde tot ongeveer 90.000 doden en gewonden.

Napoleon werd verslagen en gedwongen terug te keren naar Frankrijk, terwijl zijn tegenstanders verder in de aanval gingen. Zij vielen het grondgebied van Frankrijk in het begin van het volgende jaar binnen. Napoleon werd gedwongen af te treden. Met weer binnenlandse opstanden, die ook weer met geweld gesmoord werden. Het is eigenlijk een godswonder dat Frankrijk dat de bloem der natie daarbij verloor zich daarvan ooit enigermate heeft kunnen herstellen. Enigermate, want Frankrijk liep er wel zodanige demografische deuken door op dat het gedoemd was vervolgens iedere massale slag te verliezen. Dat heeft het dan ook tot op heden consequent gedaan. Maar Frankrijk blééf een haard van onheil. Dat mishaagde Castlereagh, de Britse minister van Buitenlandse Zaken destijds, toch wel in dier voege dat hij vond dat Nederland weer enige staatszelfstandigheid moest krijgen om vervolgens strategische reserves te kunnen mobiliseren tegen Parijs. Het had daartoe geld nodig. Dat zou het kunnen verzamelen in het Verre Oosten, waartoe Londen bereid was de Indische Archipel ter beschikking te stellen als wingebied.

Met zekere aanpalende kustgebieden aan Straat Malakka. Dat hield dan in dat dat Nederland flink zaken zou gaan doen met inheemse vorsten in wier rechtsgebieden katholieke handelsposten voorkwamen, nog uit de tijd dat de Paus aan Portugal het commerciële monopolie had gegund als omschreven in het Verdrag van Tordesillas van 1494. Met die posten waren dus koophandelsovereenkomsten te sluiten, zonder gemier over het feit dat de wederpartij paapse praktijken beleed, toeliet of begunstigde. Die paapse commerciële bewindvoerders, gezanten, beambten en zelfs ambtenaren moesten dus ook erkend worden door Den Haag en hun koloniale administratie te Batavia, dus daar wilde Castlereagh dan ook verder geen gemier over. Hij gunde die Archipel en aanpalende havenbekkens aan de overwal van die Straat aan niemand anders, want dat daar goed poen te scheppen was wist hij als geen ander. Den Haag had hij in zijn zak. Hij wou geld zien. Want een flink en welbewapend volksleger met expeditionaire brigades op te richten door een vorst uit het Huis van Oranje was kostbaar.

Londen moest daar zeker van zijn, van die volksweerbaarheid. Dus ging Den Haag morrend overstag, omdat het dit ook erkende en omdat het in het verleden ook al zaken had gedaan met de raarste vertegenwoordigers van de raarste soevereinen die er de raarste religies op na hielden. Ja, zelfs met de Ottomanen en vooral met de Sultan van Zanzibar, gespecialiseerd in uiterst lucratieve slavenhandel, vooral via De Balkan. Samorijnen,  Moefti’s, (Groot)viziers, Ashantijnen, Aquasijnen,  Hetmannen, Archimandrieten, Maharadja’s, Soesuhunans en al derzelver handelsvertegenwoordigers. Het kon allemaal niet verdommen: dat alles kon in Den Haag geaccrediteerd worden op consulair niveau. Ook op basis van documenten die door de vorst van de desbetreffende handelsnatie ongelezen waren getekend met een kruis. Want de betreffende Hoogheden konden meestal overduidelijk niet lezen. Via de Britse Ambassade aan Het Voorhout konden dan slinks op die wijze toch handelsovereenkomsten en vooral meestbegunstigingsverhoudingen aangegaan worden. Contracten, waaraan het Engelse industriële bedrijfsleven ook wat had zonder dat de aanstelling van de wederpartij behoefde te impliceren dat Londen officieel de religie waaruit de aanstelling voortkwam of berustte erkende. Dat kon ook bezwaarlijk, want anders dan Nederland had Engeland wel een staatskerk als principieel orgaan. De Anglicaanse kerk.

En al was die kerk bloedeloos van ritualistiek, vaag in de leerstelligheden en innerlijk tegenstrijdig nopens de kwestie of godsdienstvrijheid als grondrecht wel aanvaardbaar was, constitutioneel gezien, Handel ist Wandel. Winst, daar ging het om. Al kwam het via de heidenen, die winst. Dat vond Koningin Victoria als defendrix of the Faith ook. Verdedigster van het Geloof, het Anglicaanse, de weg naar het enig ware katholieke heil. Winst moest het oogmerk zijn, ongeacht de herkomst ervan.  Ook al bleef ze Turken per definitie schurken vinden en Russen ook. Daar kon Den Haag het mee doen, vond ook Castlereagh.  Willem I had in zijn binnenkameren misschien bezwaren maar ervoer het Aziatisch zilvergeld toch als een heilzame verrijking van zijn kas die tevens, merkwaardiger wijze, ook ’s Rijks schatkist bleek. Via de omweg van de Nederlandsche Handelsmaatschappij en het Amortisatiesyndicaat. Zo kwam het dat in Amsterdam en Rotterdam de vreemdste snuiters zich konden zetten, belijdend en praktiserend de raarste religies en tóch gerespecteerde koophandelsautoriteiten, al begreep niemand ter plaatse veel van hun ideologische of bovenzinnelijke achtergronden. En dat bleek ook weer de heilzaamste houding tijdens de recentere NAVOtop. In het wapen dat gevoerd wordt op de consulaire posten in het buitenland zou niet moeten staan “Je Maintaindrai” maar “Handel ist Wandel” of “De Knaken zijn Goed”. Dat waren ze immers de 25e juni jongsleden evenzeer en dan stuitend openlijk.