Neutraal Nederland en zijn defensie

Bedenk dat de redacties van de klassieke grondrechten, de burgerschapsrechten en de onderwerpen van staatsoverheidszorg — waaronder die voor de staatszelfstandigheid en dus de militaire staatsweerbaarheid — steeds geformuleerd zijn door Van Hogendorp en later Thorbecke vanuit de axiomatische vooronderstelling dat het Nederlandse rijk in Europa onzijdig zou zijn. Beiden kenden de militaire geschiedenis van de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden wel goed genoeg om te weten dat deze staat niet anders zou kunnen dan volkomen neutraal te zijn naar alle zijden. Ze wisten dat de ingezetenen nooit hadden willen weten van een hoogstpersoonlijke universele dienstplichtwet. Al sedert 1581 niet. Toen het zich losmaakte uit het Habsburgse verband van Karel V die oorlogen voerde waaraan die Nederlanden — de gewesten — niets hadden en waaraan ze ook bijgevolg geen deel wilden nemen. De strijd tegen de immer oprukkende Ottomanen in diverse variëteiten was inderdaad zeer verontrustend. Vooral die vanuit Barbarije in Noord-Afrika en het godvergeten Balkangebied. Gevaarlijk  óók voor Holland dat daardoor de consulaire betrekkingen in gevaar zag komen. Maar dat was niet voldoende concreet om plichtmatige volkslichtingen voor te schrijven aan de defensiealliantie die was ontstaan bij de Unie van Utrecht in 1579. Den Haag begon er niet aan. Het wist te goed dat de zeven gewesten er nooit gevolg aan zoude geven. Vooral niet omdat ze inzagen dat die militaire expedities alleen Amsterdam ten goede konden komen. Deze stad had zich al lang losgezongen, net als nu, van een nationaal zelfstandigheidsbeleid ten behoeve van alle gewesten. Deze stad had een verborgen handelscommerciële politiek ten behoeve van de grachtengordel. Nog niet ten behoeve van de Amsterdamse Zuidas. Dat is nu pas actueel. Amsterdamse belangen zijn per definitie nooit Nederlandse belangen. Vandaar dat ook in de Gouden Eeuw er nooit een nationaal leger kon komen.

Daarvan kwam het sedertdien ook nooit. Ook niet als Londen daarop direct aanstuurde zoals Castlereagh, de Britse buitenlandminister, deed sedert 1813. Deze onvoorwaardelijke neutraliteitspolitiek was daarom principieel. Ook als ze spanningen veroorzaakte met Whitehall. Of Nederland zou voorzien in bepaalde weermiddelen ter borging van deze eeuwigdurende gewapende neutraliteit bleef een zaak van nationale zorg, af te handelen met de volksvertegenwoordiging die daarop zeer alert was. Daarom veroorzaakte het eerste Sumatratractaat van 1820 al problemen omdat dat er de schijn van had dat Den Haag toeliet dat Whitehall zich ging bemoeien met de wijze waarop Nederland territoriale soevereiniteit dacht te borgen op dat moeilijk bedwingbare eiland aan Europeanen, vooral aan Britten. Die wilden zich ter plaatse ook vestigen en handeldrijven en eisten dezelfde rechtsbescherming als ze sedert 1688 hadden kunnen inroepen op basis van de Bill of Rights gegarandeerd door de koning-stadhouder Willem III. Nederland kwam in moeilijkheden, want via een geronseld leger kon het dat Whitehall niet bieden. Maar universele dienstplicht-invoering was in de Tweede Kamer niet bespreekbaar. Thorbecke wou er ook niet aan beginnen. Hij zag wel in dat de legerorganisatie beroerd was. Hij zag een chaotische mobilisatie in 1870 en rukte zich de spaarzame haren uit het doorploegde hoofd. Maar tegen de wind in behangen wilde de oude gelooide staatsman niet (meer). Neutraliteit zat in de venen en genen van de Nederlandse actuele staatkunde sedert het uitroepen van het koninkrijk of wat daarvoor doorging.

Dat wist iedereen. Dus was er niet over te reppen als agendapunt. Het  wetsvoorstel tot goedkeuring van het Verdrag van Londen van 1824, ook Londens traktaatTraktaat van Londen of eerste Sumatra-traktaat genoemd,  scheen aanvankelijk anders te impliceren en opende zelfs voor Whitehall de competentie het eiland te inspecteren of Nederland wel voldoende effectieve militaire controle kon uitoefenen in bedreigde regio’s.  Zoals, natuurlijk, het Sultanaat van Atjeh. Maar Den Haag bleef nu onverwacht stijfkoppig. Dit was een zaak van interne soevereiniteit, waarbij geen controles, visitaties en inspecties waren te gedogen van buitenlandse mogendheden, bevriend of niet. Dat was nu juist het fundament van het staatsonzijdigheidsprincipe. Het is jammer dat de staatscommissie Van Hogendorp dat principe als leidend staatkundige beginsel niet grondwettelijk verankerde.  Maar het was toch op dat beginsel gefundeerd wat andere bevriende machten van Nederland ingevolge het Sumatratraktaat mochten verwachten. Een standpunt dat men zelfs uiteindelijk uitserveerde tegen Wilhelm II, Duits Keizer. In 1891. In 1907. Staatsbezoeken waartoe Wilhelm II zichzelf had uitgenodigd. Echt welkom was hij niet.  Wilhelm keek er raar van op.

Het was ook dat principe dat feitelijk de invloedssferen van Nederland en het Verenigd Koninkrijk rond de Straat Malakka. De toenmalige belangrijkste handelsroute in Het Verre Oosten. Dus geen klein bier. Het eerste Sumatratractaat werd op 17 maart 1824 te Londen gesloten. Het betrof Sumatra en het schiereiland Malakka. Voor Nederland tekenden Hendrik Fagel en Anton Reinhard Falck; voor het Verenigd Koninkrijk George Canning en Charles Watkin Williams-Wynn. Het garandeerde op basis van dit neutraliteitsprincipe de open deur-politiek voor alle Europese mogendheden en voor de USA. Dat zou ook de politiek worden die de Nederlandse kabinetten voortzetten in de Krim-oorlog (1853-1854), de Frans-Duitse Oorlog, de Balkan-oorlogen (1912-1914), alsmede de Eerste Wereldoorlog. En daaraan had het ook eigenlijk in de Tweede Wereldoorlog willen vasthouden, ware het niet, dat het daarvoor tijdelijk te onmachtig werd doordat het alle doorzettingsmacht kwijtraakte in de Slag in de Javazee van februari 1942. https://gerardstrijards.nl/wp-content/uploads/2024/02/Neutraal-Nederland-1.pdf  Het had nu werkelijk geen enkel militair wapen of krijgsmachtonderdeel nog in reserve om de Angelsaksen enigszins op afstand te houden in de barre doodsnood waarin het verkeerde in 1941-1945. En dus liet het dat neutraliteitsbeginsel maar varen. In veel gevallen niet tot zijn voordeel, maar het leek er op dat er weinig anders opzat. Men kan dat pragmatisch noemen.