Veel diplomaten zijn behept met de barre gewoonte de immuniteit te beschouwen als een hoogstpersoonlijk privilege waarop ze ambtshalve recht hebben. Het is als het ware voor hen een secundaire arbeidsvoorwaarde waarop ze krachtens hun aanstelling volautomatisch recht hebben. Maar de excepties of uitzonderingen op de territoriale rechtsmacht van de ontvangststaat zijn sedert mensenheugenis gegeven en geborgd via aanvullende protocollen in het belang der interstatelijke verhoudingen die de diplomaat geacht wordt te dienen. Op die verhoudingen is de idee gebaseerd dat de gemeenschap van de mensheid deel heeft aan een natuurlijke publieke rechtsorde die wel lijkt op die van de territoriale publieke rechtsorde die staten geacht worden overend te houden, maar voor de handhaving waarvan geen universeel zwaardmachtmonopolie bestaat. De orde bestaat, zeker, en is overigens moeilijk te bebronnen. Maar er is geen fysieke doorzettingsmacht voor beschikbaar anders dan die welke welwillende staten — “willing parties” — op ad hoc bases tijdelijk ter beschikking willen stellen.
Het probleem daarbij is steeds weer dat die staten doorgaans soms wel collectieve belangen delen, maar dat deze vaak werkenderweg van kleur verschieten en vervolgens dat opportuniteitsgronden de aansturing van die macht in overwegende mate bepalen. Als men dat allemaal in aanmerking neemt kan men gerust wel spreken van een universele civitas maxima waarvan ook de publieke rechtsorde van de deelhebbende staten deel uitmaken. Maar ze blijft imperfect wegens de handhavingsdefecten. En alleen om die maximale civitas te doen functioneren zijn de immuniteiten bedacht en daartoe moeten ze gehanteerd worden. Dus niet met het oog op de loopbaanplanning en ontspanningsmogelijkheid van personen die al of niet een diplomatieke status genieten. Dat geldt evenzo voor de ruimtelijke exterritorialiteiten die gebouwelijkheden, terreinen, vaarwateren en watergangen en bepaalde luchtkolommen kan toekomen uit hoofde van gewoonten of uit hoofde van verdragen waarin deze ruimten heel nauwkeurig beschreven zijn.
Tenminste dat behoort verdragstechnisch het geval te zijn. Met het oog daarop kan het strafvorderlijk apparaat van de ontvangststaat tijdelijk niet toepasselijk zijn, en deze schorsingsgronden voor de opsporingshandelingen, het gerechtelijk vooronderzoek, de rechtsingangsprocedures en het openen van een terechtzitting ter fine van nader onderzoek naar daderschap, schuldvormen, verwijtbaarheid, wederrechtelijkheid en vervolgbaarheid vormen samen de indemniteiten. De strafvorderlijke beletselen voor gerechtelijke ambtshandelingen. En die zijn nu juist vooral voor de politie bestemd. De strafrechter zelf krijgt er doorgaans nauwelijks mee te maken. Een land als Nederland, met zijn grote diversiteit van internationale organisaties, supranationale instellingen. internationale straftribunalen, arbitragecommissies, scheidsgerechten en inspectiediensten met eigenstandige doorzettingsbevoegdheden zou deze indemniteiten wettelijk moeten definiëren ten behoeve van de politie en zulks overzichtelijk en uitputtend, zodat zelfs de straatsurveillant kan beschikken over een geplastificeerde kaart ervan met bijbehorende instructies die in het bonnenboekje past. Die hoeft die ambtenaar niet voortdurend mee te sjouwen aan de koppelriem met al die holsters en indrukwekkende tasjes met onheilspellende ritsen en knoppen, maar wel, tijdelijk, tijdens de internationale toppen die Nederland steeds maar weer organiseert met het oogmerk Den Haag op de kaart te zetten met het oog op de grondprijzen in het duingebied en de projectontwikkelaars.
Want die agent komt meestal terecht in een tumultueuze situatie waarin een schuimbekkende persoon zich daverend als Tarzan op de borst staat te slaan, in een schimmig subdialect schreeuwend dat men eens weten moest wie hij verdomme is. En dat het iedereen zal berouwen. En dat er koppen gaan rollen. En dat hij zich niet laat fouilleren noch piepelen, wat dat dan ook voor activiteit moge zijn. Men behoeft het kromstakig Engels niet te vertalen. Men bevroedt het op het eerste gehoor dat van het getier dit de strekking is ondanks de daarbij overdadige alcolholdampen. Zo’n kaart bestaat nog steeds niet en de agenten moeten maar varen op eigen intuïtie. Want er is natuurlijk geen superieur die de verantwoording op zich neemt als er een grote rel van komt, als de betrokkene waarachtig de Oppermandrijn blijk van Sint Verweggistan in het gebied Zwazië. U weet wel. Waar Haga met Suleyman de Prachtlievende nog een consulaire conventie opstelde ten behoeve van de opperkooplieden van de Verenigde Oost-Indische Compagnie waarin mandrijnen gelijk gesteld werden met kamerbewindvoerders van deze geweldige vennootschappelijke multinational. Dat wéét toch iedereen? Die kaart is toch daarom niet nodig? U moet daar niet lacherig over doen. Het is ook volkomen normaal dat zo’n mandrijn het op zijn hondjes wou doen terwijl er bij geblaft werd op het ritme van zweepslagen. Dat is toch geinig? Goed voor een leuk programma op de Verrekijk? Zie vooral: Escorts draaien overuren tijdens NAVO-top: ‘Hebben paar prominente gasten’ | De Telegraaf