De Laurens

In Rotterdam ben ik geboren. Oude Westen, de verzakte, vale en armoedige (geen watercloset, nauwelijks elektriciteit) Hendrick Sorghstraat, zijstraat van de drukke Middellandstraat was mijn habitat. Soms hoorde ik een zware klok in de verre verte bonzen, vermanend, geheimzinnig, plechtig.

“Dat is de Laurens”, zei mijn opa eerbiedig. De Laurens, sedertdien heb ik er iets mee. Erasmus, de Laurens, Sparta, als dat thuis speelde, want dan waren er heel lange trams op de Middellandstraat. Opa was conducteur. Hij was chef der trein in deze uitzonderlijke gevallen. Zijn uniform van de Rotterdamsche Electrische Tramwegmaatschappij leek dan wel een veldmaarschalksuniform.

De Laurens: gewestelijke poldercentrale

De Laurens is resultante van een gigantische polderingsonderneming sedert de achtste eeuw tot het midden van de dertiende. Benedictijner monniken dijkten vanaf Egmond over Castricum langs Delft naar Schie-dam tot aan Rotte-dam. Deze steden ontstonden rondom de dammen die deze monniken sloegen over de kunstmatige waterweg De Schie en de wetering De Rotte, inderdaad een smerige watergang vol rottende planten.

Het Rottewater was door de vloed en de eb, waarin de Rotte deelde, uitwaterende op de gigantische zee-arm de Mer-Wede (de Zee-Mond) steeds brak. Met voortdurend wisselend zoutgehalte. Dat hing van regenval en springtij af. Watervegatie kon daarom nimmer bestendig aanwassen. Want de ziltheid van het water wisselde doorlopend. De planten stierven en rotten doorlopend: de Rotte was een stinksloot, een gevaar voor de volksgezondheid.

Daarom waren die dammen belangrijk. Ze sloten het woelige zeewater buiten. Maar ze voorkwamen óók die verzilting, waardoor poldering nauwelijks winstgevend kon zijn. De abt van het Egmonder klooster mocht de polders in pacht uitgeven. Hij had dus belang bij ontzilting van het achterland.

De Utrechter monniken van de Sint Paulus-abdij

Vanuit Utrecht deden Benedictijner monniken het zelfde via Vleuten, Woerden, Gouda, over Hillegersberg naar die Rotte-dam. Daar waar nu een lichte bolling in de Hoogstraat verraadt dat daaronder enorme middeleeuwse duikersluizen liggen. Je kunt ze bezichtigen. Het zijn ondergrondse kathedralen van Hollandse waterstaatskunde, bestuurd door de sacramentele hand van een abt, een bisschop en een hoofdaannemer, zetelend te Rome: de Paus.

Bij die Rotte-dam bouwden deze monniken een grote opslagplaats. Een hoeve en een schuur voor dijkmateriaal. Een kantoor voor overleg onder de waterstaatkundige ingenieurs. En een kapel, want de monniken moesten hun dagelijkse religieuze getijden zingen en gebeden doen. De kapel stond in het grensgebied van de Graaf van Holland, die westelijk de baas was. Westelijk van de Rotte. Oostelijk was de bisschop van Utrecht de baas. Hij was een militair gouverneur. Voor de Keizer van het Heilig Roomse Rijk. De gezalfde van de Paus. Opvolger van Karel de Grote, al hoorde hij niet tot de dynastie van de Carolingers. Otto. En diens opvolgers.

De Groote Dijckagie

Beide potentaten, graaf en bisschop, besloten tot deze dijkage van heel Holland in zuidwestelijke richting. Het giga-project werd “de Groote Dijckagie” genoemd. Een inspanningsverplichting vanwege het Heilige Roomsche Rijk der Duitse Natie, want daaronder vielen de Lage Landen. Noodzakelijk, dit rijkswaterstaatsproject. Omdat daar die enorme zee-arm woedend golfde: de Mer-Wede. De Mer-wede was zo groot dat je van af Holland Walcheren kon zien liggen. Het was gevaarlijk water, een zee-meer. Het zeewater drong via Rotte, Love (Leuve) en Schie sedert de achtste eeuw steeds maar landinwaarts. Dat was gevaarlijk. Overstromingen verwoestten dorpen en havens, het water verziltte volledig en wegen verdwenen.

Om hier een regelmatige regering te vestigen moest dat ophouden. Daarom sloegen bisschop van Utrecht en graaf van Holland de handen ineen. De Paus Formosus vond het goed. Hij gaf de bisschop van Keulen een machtiging om dit grondwerk te doen verrichten. Hij was de hoofdaannemer. De Abt van Egmond en de Abt van de Hohorst-Abdij werden onderaannemer. De graaf en de bisschop van Utrecht waren president-commissaris van deze vennootschap. De plaats van uitvoering was op het eiland waar de kapel stond bij de Rotte-dam. Die kapel zou de Laurens worden. Niet meteen. Er ging minstens honderd jaar over heen, voordat ze een parochie-kerk was waar je mis kon horen. En nog meer jaren verliepen voordat het koor en het schip een beetje ging lijken op datgene waar de hedendaagse bezoekers tegenwoordig vol eerbied de ontzagwekkende ruimten op zich laten inwerken. De kapel was een religieuze dependance van een werkkeet. Een ruimte voor bezinning voor polderwerkers. Vaticaanse documenten laten dat zien. Samen zingen voor gemeenschappelijk werk in het algemeen belang. Een mooi doel. Waaruit de Laurens voortkwam. Rotterdams stadskerk.

De Laurens als dijkage-centrum

Die kerk hoort dus bij het oer-Hollandse poldermodel. Ze diende voor de heilige handelingen waar de middeleeuwer zoveel prijs stelde. Maar óók voor het repareren van vissersnetten, het aannemen van beurtvaarten voor binnenschippers, het bieden op binnengekomen vrachten en het afroepen van de waterstanden, de tijdstippen van het sluiten van de stadsbomen die het buitenwater moesten afsluiten van Rotterdamse grachten en vaarten en het loven en bieden op handelswaren die aan versneld bederf onderhevig waren, nadat ze aan land waren gebracht ter stapeling. Er zijn middeleeuwse stadsverordeningen die de aanwezigen in de kerkruimten gebieden even te dimmen, als de priester de hoogheilige consecratiewoorden spreekt, waardoor Christus neerdaalt in het brood en de wijn op de altaartafel. Dan moeten de kooplieden en marskramers even niet schreeuwen en ook even door de rechterknie gaan om eerbiedigheid te betonen aan de komst van de Alverlosser. Tussen toren en schip loopt dan een korte trekvaart voor de zware vrachten poldermateriaal. En tussen noordelijk transept en zuidelijk loopt een doorgaande weg. Maar de karren mogen op het consecratie-moment niet doorbolderen en voerlieden moeten hun paarden inhouden. De boetes zijn hoog. Dit boek is gewijd aan die stadskerk en haar geschiedenis tot in onze barre dagen.