In juli 1998 had de Nederlandse delegatie bij de topconferentie te Rome over de totstandkoming van het Permanente Internationale Strafhof zijn zin. Dat Hof kwam er. En in Den Haag.
Een daverend applaus golfde door de opgetogen zaal die drie maanden lang intens had vergaderd. Maar het werd ook een demonstratie. Tegen de Verenigde Staten van Noord-Amerika. Het handgeklap werd overgenomen door de publieke tribunes, waar de non-gouvernementele organisaties, Amnesty International, The Womans Caucus, Human Rights Watch, en wat niet al, opéén gepropt waren. Het werd ineens gescandeerd. Frenetiek. Gesaccadeerder. Vergezeld van anti-USA-leuzen.
Het werd ook door de Nederlandse delegatie overgenomen. Het richtte zich tegen de USA. De ambassadeur daarvan stond primair verweesd achter zijn desk. Achter hem zijn specialisten, kolonels, juristen en diplomaten. Minuten lang raasde de banjir door de zaal als een nader aansluipende zwarte tijger in de moessonperiode. Om Multatuli in dit verband te citeren. Dat Hof, dat was een anti-USA-hof. Dat was op dat moment onmiskenbaar.
Den Haag zou deze mogendheid wel eens een lesje leren. Blij keek iedereen naar de Nederlanders die zich deze glans van het gastland graag deden welgevallen. De delegatieleider, Mr H.A.F.M.O van Mierlo, de legendarische, de minister van Buitenlandse Zaken, was er niet bij. Die had intieme gesprekken met dames van de even genoemde organisaties en liet de boel daarom kortstondig over aan Prof Dr Theo van Boven. Men deelde achteraf mede dat H.A.F.M.O. later, veel later, toch wel erg boos was geworden op zijn delegatie. Maar het kwaad was reeds geschied.
Den Haag, the legal capital of the world, hééft nu al twintig jaar dat hof achter de duinen. Het staat dat hof bij in veel gevallen waarin de forensische expertise van de Nederlanders nodig is bij gerechtelijk vooronderzoek, vooral op aanvraag van de aanklager. Het hof is géén VN-orgaan. Toch wordt dat vaak gedacht. Als je het met iets vergelijken wilt met een vergelijkbare jurisdictiegrondslag, zou je moeten denken aan de Internationale Rijnvaart- en Donaurechter, ook een volstrekt zelfstandige supranationale rechtsprekende instantie met strafbevoegdheid.
Maar die rechter is uit de aard van de jurisdictie-opdracht veel minder gepolitiseerd. Dat het strafhof dat van den aanvang af wel zou zijn, dat het voorshands aangestuurd zou worden door onnoembare transatlantische krachten, was in 1998 overduidelijk. Washington heeft steeds bijgestuurd. De andere veto-gerechtigden in de VN-Veiligheidsraad evenzeer, maar veel subtieler en veel meer op de achtergrond.
Wat voor gastlandverplichtingen ging Nederland destijds aan? In wat voor nesten stak het zich deswege voorzienbaar? Wat voor compensaties kan het krijgen voor prestaties die het als zetelland op declaratiebasis verricht? En: hoe kan het zich vrijwaren tegen de aantijgingen dat het zich in de gastlandrol heeft laten politiseren? Is het te betreuren dat tot op heden niet zo heel veel terecht is gekomen van de hooggestemde doelstellingen van het permanente hof?
Is Den Haag metterdaad inderdaad het juridisch centrum op internationaal-humanitair gebied van de wereldgemeenschap geworden? Zou Huig de Groot trots zijn op die stad achter de duinen? Of misschien Herman van Karnebeek, de deftige Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken met zijn sjieke Haagse spraakje die destijds keizer Wilhelm II in 1929 liever niet terecht zag staan in deze residentie, omdat Engeland dat eigenlijk niet hebben wou en Clemenceau duchtte dat Wilhelm zijn mond weer eens zou voorbij praten ter openbare zitting? Kunnen we trots zijn op H.A.F.M.O. en consorten?