Strijp kruipt in 1900 langzaam uit het barre dal waarin de voorbije vier eeuwen het dorpje gedompeld hebben, daar tussen Gender-overloop, Rundgraaf en Dode Dommel in. De grote Strijpse fabrieken, waar men textiel vervaardigt, sigaren, de daarbij noodzakelijke emballagematerialen (kistjes, strokarton, kartonnage platten), lampen en materialen voor radiotelegrafische mobiele zendinrichtingen, electriciteitskabels en schakelapparatuur brengen alle gematigde welvaart.
De bevolking rondom de aloude Sint Trudokerk neemt toe. Er komen forenzen uit Belgenland in groten getale toe. Maar de fabrieksdirecties werven ook in Nederland in streken met massa-werkloosheid, zoals Drenthe, Groningen en Twente. De Strijpenaren hebben een streepje voor, want ze zijn nijver, gewillig en gehoorzaam aan hoger gezag, van kerkelijke aard en wereldlijke autoriteit.
Maar ook het klein-dorpse agrarisch segment, de akkerlandbouw, gedijdt. Dat komt vooral door de Noord-Brabantsche Boerenbond onder de bezielende leiding van pater van den Elzen. Deze leert de boer de modernere bemestingstechnieken met kunststoffen, het werken met stoomdorsmachines en de nieuwste combines, die in coöperatief verband tegen zeer gereduceerd tarief op uurbasis gehuurd kunnen worden, eventueel met mobiele stoomtractie per kavel. De bond heeft echter bezwaren tegen de al te wereldse geest die de Eindhovense fabrieksjeugd bevangt. Een groot aantal welgestelde boeren willen uit de al te steedse Trudo-parochie stappen. Ze willen een eigen, meer boerse, in ieder geval meer vrome en sobere geloofsgemeenschap stichten opgedragen aan de sedert 1920 zo immens populaire Sint Theresia van Lisieux, de kleine zuster van het kindje Jesus. Volksdevotie zal moeten zuiveren wat stadse fratsen verpesten.
Die boeren vinden een bouwpastoor bij een kapelaan in de Sint Trudo-parochie. Die kapelaan wil best overgaan tot de stichting van zulk een meer agrarische parochie. Maar, aldus de kapelaan, daarvan mag de barse en autoritaire pastoor der Sint Trudokerk niets weten. Die wil een grote toren bouwen, met een uitgebreid viergelui, een kapellenkrans rond zijn basiliek en een nieuwe kooromgang met glas in loodramen. De boeren, die zich willen afsplitsen, zijn zeer gefortuneerd en dragen aan de kerkenkas van de Trudo-parochie disproportioneel veel bij. Gaan zij over in een Teresia-parochie dan komt de Trudo-pastoor knaken te kort.
De boeren-bisschop in Den Bosch, Van de Ven, keurt deze toeleg goed. Hij hééft het toch al niet zo op de Trudo-pastoor. Die heeft een grote bek en is superastrant tegen monseigneur. Want de pastoor is de zoon van een uiterst welgestelde Geldropse fabrikant. Pastoor vindt Van de Ven maar een ongeletterde hei-kneuter. De kapelaan gaat stiekem zijn gang. Maar de pastoor komt er achter. Ook al, omdat de nieuwe bisschop, Arnoldus Diepen, de kapelaan verraadt. De bouwplannen zijn dan al te ver gevorderd. Diepen is zelf ook van een fabrikantenkaste. Hij voelt dus verwantschap met de Trudo-herder. Maar de kapelaan kan niet meer terug.
De Teresiakerk komt er. Het is een wonder van moderne bouwkunde met grote betonnen boogspanten uit één stuk die het dak dragen van het schip van de nieuwe kerk. Zodat de gelovigen onbeperkt zicht hebben op het hoogaltaar dat ook op een groot podium komt te liggen dat bereikbaar is door een trappencascade. Er komt een toren aan de Teresiakerk met een drieslag. Dat heeft de Trudo-kerk toch maar allemaal niet.
De Trudo-pastoor zweet haat en nijd. Hij zet zijn ambtgenoten tegen de verraderlijke Teresiapastoor op. Die wordt op alle pastoorskransen wijd en zijd persona non grata. Hij raakt flink aan de drank. De kerkenkas is ook daar goed voor. Maar fijne bourgogne verraadt zich niet alleen door een hoogrode gelaatskleur. Zal een regen van rozen de nieuwe parochie ten deel vallen?