Die weidse Dommelvallei is een dromerig gebied dat vanuit het centrum van Eindhoven zuidwaarts, naar Gennip, een gehucht bij het stadsdeel Gestel — vroeger een dorp — verschillende totaal andere aspecten vertoont. De Dommel komt onder het spooremplacement behorend bij het Centraal Station Eindhoven, kolkend uit in Woensel. Men heeft daar de rivier gekanaliseerd. Maar zuidelijk, naar Gestel, stroomopwaarts dus naar de geheimzinnige ontstaansbellen van deze rivier in Belgenland, heeft men het karakter van het riviertje wat ongetemder gelaten. Het valt door een dal bij het aloude klooster Mariënhage het centrum door, uitkomend, wanneer men stroomopwaarts volgt, in een deftig park met veel plantsoenen. Het heet hier “Den Elzent”. En het is een deftig gebied. Vroeger zaten hier de directeuren van Philips, maar ook de fabrikanten van de emballageondernemingen en textielindustrieën, met een enkele leerlooier ertussen die ook op grote schaal was gaan ondernemen. In het midden van dit gebied staat de middelbare school waar ik getracht heb mijn humaniora op enigszins menswaardige wijze te bemachtigen. Het gebied van de Dommelvallei stroomafwaarts ná het rustieke bruggetje van kneukelhout was voor de leerlingen van deze onderwijsinrichting, het Sint Jorislyceum, zwaar verboden gebied.
Op dat lyceum zaten alleen jongens in de dagen van olim waarvan ik rep. Er waren ooit, in lang vervolgen tijden, meisjes op geweest, die vergaderd waren onder het mom daar het gymnasium te volgen of tenminste deel te hebben aan de Middelbare Meisjesschool, de voor het vrouwelijk geslacht bestemde variant van de Hogere Burgerschool of HBS die kennelijk alleen voor jongens bestemd was. Die meisjes zaten in de vleugel belendend aan de zoëven genoemde parken met hun romantische bosschages. In de roomse tijden waaraan ik refereer was het uitgesloten dat jongens en meisjes in de puberleeftijd gezamenlijk schoolgingen. De meisjes waren daarom in de tijd van Herrijzend Nederland, verwezen naar een ultramodern schoolgebouw, het Sint Catharinalyceum. Ze waren in een plechtige optocht daarheen geleid onder het wakend oog van de geestelijken die de seksuele tucht overal en ten allen tijden moesten handhaven. De rector van dat Jorislyceum had verordend dat de vallei nu verboden gebied was voor de achterblijvende jongensschaar, die voordien nog tersluiks een oog hadden kunnen slaan op deze wezens van de andere kunne, voorbij fietsend in wijde wapperende jurken. Of rondlopend, zedig, tijdens de pauzes, onder de kastanjebomen van de cour van de aan hun sekse toegewezen vleugel,. Aan de jongens was het strikt verboden, te fietsen over de straten of rijwegen die tot deze vallei konden voeren.
Terwijl de vallei tot aan Gennip zonder meer al zwaar Sperrgebiet was, om voor de handliggende redenen. Want hier kronkelde de Dommel nog heftiger dan elders en kwam de Tongelreep sloom klokkend voorbij grazige velden waarachter ook nog bosschages waren die lokten tot verboden activiteiten. Tussen jongens en meisjes. Achter deze bosschages een immens grasveld en daarachter weer dat Catharinalyceum. Ik was destijds voor deze verboden uitermate ontvankelijk geweest. Het stond voor mij vast, zonder nadere toelichting van pater moderator, dat deze meisjes aangelegenheden waren voor vleselijke zondes, ook al bedoelden ze dat wellicht niet zo. Wat doorgaans overigens met aan redelijke zekerheid uit te sluiten was, want de arglist was deze creaturen aangeboren, aldus de geestelijke leidsman. Men diende als jongeling, zuiver van blazoen en voornemen, op grote afstand te blijven en ook alles ter vermijden, wat aan deze wezens, opvolgsters in rechte lijn van Eva, die ook Adam op het verkeerde pad had gebracht, ook maar deed denken, in woord, gebaar, kleding en aanraking. Een jongen met een bloemetjesoverhemd was deswege van school gestuurd. En hier liep ik, op Paaszaterdagochtend met een korset om.