Korset IV

Dat was dan weer de jaarlijkse oproep om vooral naar die Haagse Antiekmarkt te komen. Uit compassie met de kramers, wat mij betreft. Want ik heb mijn huis nu stampensvol roomse triefel en oude meuk. Maar schoonhouden, dáár zorg ik echt wel voor. Ik kan beslist niet tegen stofnesten, spinnenwebben of muizenkeutels. Die wil ik toch wel even plaatsen. Nu weer verder meieren over dat afzakkende corstet op Paaszaterdagochtend. Want nu de schoepraderen duchtig draaiden en de deuren van de molenaarsstulp open stonden wilden de kinderen die bij ons waren uiteraard naar binnen, om te kijken hoe het wonderbaarlijk proces verloopt waarin wuivende korenhalmen omgezet worden, zomaar, of het niets is, in versgebakken brood. Via maalstenen en wenteling van vele raderen. Dat gewentel zagen we al van buiten ratelend geschieden. Geheimzinnig. En uitnodigend tot verdere exploiratie. Maar daarvoor moest men een steile ladder op. Zonder leuningen. Of enig houvast in de vorm van een touw. Daar had de bejaarde ome Gerard niet op gerekend. Die zag dat thans, met een geheel afzakkend korset dat zich scheen te verdelen over de diverse ondergoedstukken sowieso niet meer zitten. De moeder had gelukkigerwijze niets in de gaten. Die stoof gezwind de ladder op, om op die raderzolder te kijken naar de verschillende vermalingswijzen door waterkracht. En ik vreesde, met mijn grote mond, reeds opwaarts ontboden te worden om nader uitleg te geven. Omdat ik deze molens langs de Dommel tot aan Den Bosch pretendeerde zo goed als in mijn zak te hebben. Ik heb hier langs deze Dommelboorden eindeloos veel gelopen vanaf Valkenswaard tot aan Den Bosch.

En ik raad u dat ook aan, want het Brabantse coulissenlandschap met enorme populieren afscheidingen tussen de percelen is hier, hoger op in de Meijerij tussen Sint-Oedenrode tot aan Vught, nog redelijk intact gebleven, al is er veel rondom die Dommel ontgrind en ontgrond. Verder heb ik de aannadering vanuit het Zuiden via het Bossche Broekgebied onder de Spinhuiswal altijd een prachtig perspectief vinden bieden, omdat je nu pas goed kunt zien waarom ‘s-Hertogenbosch destijds bekend was als “De Moerasdraak”.  Het broekgebied vol drassen, wielen, stilstaande waters en vennen die veralgen maar toch nog lelies weten te doen groeien. Een landschap dat ook menig romantisch schilder heeft verleid tot het afvaardigen van werken met dat thema, gereed om, glanzend van de olieverfstreken, ingelijst te worden in een zwaar verguld kader. Liefst met kwasten op de hoeken. Ik stel het dan ook op prijs dat er een stekker aan het kunstwerk hangt, die men in de bakelieten stopcontactdoos kan proppen, zodat de wateren echt gaan blinkeren en golven. Dat is kunst naar het leven. Ja, ik heb er verstand van. Mijn ome Jan van moederszijde bouwde dan ook, geheel van afgebrande luciferhoutjes, in zijn jeugdjaren het Paleis op de Amsterdamse Dam na en mijn oudste broer heeft gestudeerd voor kunstartist. Het zit dus in de familie. Daar laat ik mij niet op voorstaan. Maar zo is er veel te genieten in ons barre bestaan.

Doch niet met zo’n afzakkend korset dat men tracht heimelijk te adjusteren. De toiletten waren onbereikbaar daar in de tapperij en ontspanningsruimten bij de molen integrale restauraties plaatsvonden. Dan is, vooral wanneer de zon gaat blaken — hetgeen op deze Paaszaterdag waarachtig ook gebeurde, — enige ontbloting verfrissend. maar niet met een korset dat steeds meer op halfzeven gaat hangen. Toch was de Kempische boerderij waar de randstedeling zich kan vergapen aan het echt Zuid-Oostbrabantse keuterbedrijf van gemengde samenstelling — akkerbouw, teelt van tweehoevigen en pluimvee — open. En dus was mijn barre weedom, vestimentair bezien, tijdelijk op te lossen via veiligheidsspelden die ik altijd in mijn portemonnaie bij mij heb voor je-kan-niet weten.

Die dreef ik dus door het stugge textiel van dat verstevigingskledingstuk, niet achtend of ik daarmee ook het klittenband onherstelbaar beschadigde. Want ook hier kon ik echt niet nederzijgen aan een van de zware planken tafels waar een gezin van deze Paasmorgen zat te genieten met een verzoek om hulp en bijstand bij het restaureren van de corsetsituatie onder het jack. Ik heb het ook niet geprobéérd, dat verzoek. Want aanstootgevend voor de eerbaarheid die zo past bij Stille Zaterdag leek mij dat wel. Ook als men geen leerstellige religie belijdt en eigenlijk ook niet weet of men christelijk is. En of een christenmens van mannelijke kunne zo’n corset geacht wordt te dragen. De zandmassa rondom de tafels was inmiddels rul en zonder hondendrollen, er waren schepjes en bolderwagens voorhanden, dus vergaten die kinderen meteen ook wat de ome allemaal in het vooruitzicht gesteld had. De Paasmis op Zondag beviel echter matig.

Omdat het orgel dreigend bromde. En vooral omdat de dienst van het woord werkelijk niet te volgen was. De kinderen hadden wel aandachtig naar het geweldige klokkengelui geluisterd, dat van de twee torens van de Catharinakerk klonk. Die staat vlak bij het klooster waar we vertoefden, een bouwsel uit 1417. Die ochtend was ik  toch voornemens in Eindhoven te besteden, bij de plechtige Paasmis in die Sint Katrien. Ik zat, als gebruikelijk in dat klooster voor twee dagen en moest ook weer eens naar de stadskerk, ook al omdat ik in de aanbevelingscommissie zit genaamd “Muziek in de Katrien”. Het koor deed het stichtelijk en de deken was aardig op dreef. Hij releveerde dat weer mensen aansluiting zoeken bij het rooms-katholicisme en dat daarbij veel jongeren zitten. Ze laten zich zelfs dopen om echt belijdend lidmaat te zijn van onze alleenzaligmakende Heilige Moederkerk.

Hij verzocht ons dringend daarin tekenen destijds te zien die wijze op een ommekeer in de seculariseringstendenties van onze tijden en te overwegen dat ook wij daaruit hoop moeten en kunnen putten: het zou alsnog onverhoopt allemaal goed komen, als wij dat alles maar lieten indalen in onze ziel. Ontvankelijk voor deze aansporingen vanwege ons geestelijk gezag als ik ben, ben ik dat nu aan het doen. Thuis, in Den Haag, aan de Breitnerlaan. Want de wind waait waarheen hij wil, dat zei men mij in de zestiger jaren toen de gevolgen van het Tweede Vaticaans Concilie zich meester maakten van onze gezellige moerasdelta. We waren immers Gods volk onderweg. Dat zijn we nog. Voorzeker. Maar dat we een verkeerde afslag namen en thans in den blinde naar de mazzel tasten, dat is nu wel duidelijk, zou ik gissen. Er was weer een subdiaken die ons de Epistelteksten mocht lezen, met de mond veel te dicht op de microfoon, zodat de woorden van de pericopen knallend wegsloegen tegen de ribben van de kruisgewelven. Niet om aan te horen. Ook niet met zo’n afzakkend korset, inmiddels vol veiligheidsspelden.

Weshalve het Woord wel onder ons was, maar zulks onverstaanbaar, mede door het afschuwelijk Eindhovense dialect dat zelfs niet Kempisch mag heten. Het was dus een privilege dat ik al wist wat de witgejurkte middenstander ons trachtte te berichten vanachter de Ambo. Omdat ik de Epistelteksten al had gelezen op mijn kamer, in afwachting van het klokkengelui. Er zit deswege een diepe boodschap in de inschakeling van dit soort lieden die het “Volk” bij de dienst van het Woord representeren aan de offertafel en de Ambo. Die boodschap is wel kenbaar in stellig proza, maar wordt elke keer schier onverstaanbaar door de gebrekkige voordrachtskunstenaar die deze keer de Heilsboodschap mag verkondigen aan den Volke, zoals de omroepers dat ook zo schierlijk kunnen in onze onvolprezen spoorwegstations.

Er IS vertraging op het traject onzer keuze, de trein ZAL binnenkomen op een perron dat ook specieus omschreven wordt en zelfs met een nadere tijdsaanduiding en nieuwe overstaptijden met connecties. Maar door het subdialect van omroepende beambte en het geraas en gegalm onder de overkapping van de statie, waar juist dan een enorm lange goederentrein binnenstommelt met gillende fluit, weet niemand van de passagiers hoeveel de vertraging bedraagt, waar het perron is waar men deze keer moet zijn noch welke aansluiting wel of niet doorreizen mogelijk maakt naar de beoogde plaats van bestemming. En zo wil God het ook. Sedert de zestiger jaren, toen u en ik nog een lied op de lippen hadden. Geniet de dagen uwer jongelingschap, want wanneer ge oud zijt zullen anderen u omgorden en u brengen waar gij niet wilt zijn. Ziet de Heilsboodschap deze dagen onder dit perspectief, zo bid ik ulieden. Zie nader: /www.bhic.nl/ontdekken/verhalen/tante-mergel-zak-met-centen. U kent dat.