Londens premier van Wilhelmina

Colijn wilde echter beslist niet dat Gerbrandy toetrad en liet hem dat ook duidelijk weten. En weer: juist daarom trad Gerbrandy toe. Hij vond dat Colijn iets te machtsbelust was geworden en dat de Anti’s niet goed meer letten op het eigenlijk landsbelang, maar alleen maar op dat van Colijn. Hij ging mee scheep naar Harwich. Hij wist niet zo goed, wat ze in Londen gingen doen. Maar leven onder de Duitse laars wilde hij niet. Hij liet vrouw en kinderen achter. Hij was diep onder de indruk van de manhaftigheid van de koningin. Dat liet hij blijken. Hij schrok ook van De Geers  zwabberkoers, maar hij sloot zich niet bij Van Kleffens aan die De Geer wilde wippen. Dat vond hij niet loyaal. En op dat moment ook bepaald niet in het nationaal belang. Hij kreeg wel aarzelingen jegens De Geer toen deze toch voorstander bleek van een vredesregeling op het continent met Hitler. Maar hij keek van diens plotselinge ontslag in augustus door Wilhelmina op. En nog verbaasder was hij toen Wilhelmina hem wilde aanstellen als minister-president. Hij vond dat De Geer fout handelde toen hij naar Nederland over Berlijn terugkeerde. Dat stak hij niet onder stoelen of banken. Maar veel waardering kon hij toch later niet hebben voor het schervengericht dat deze ex-premier sedertdien moest lopen.

Gerbrandy vond zich in Londen misplaatst, hij kende geen Engels en van de internationale verhoudingen begreep hij nog steeds niet veel. Aan het eerste werkte hij duchtig. Hij trachtte onder meer met behulp van een koffergrammofoon Engels te leren en hij nam een Engelse secretaresse op wie hij oefende in colloquial English. Want Gerbrandy kon eigenlijk nog geen kop koffie bestellen zonder veel problemen. Hij begreep heel goed dat Wilhelmina hem als premier wilde omdat ze dacht dat hij haar monarchale pretenties steunde. Hij was echter hartgrondig voorstander van het representatieve parlementaire systeem. Niet omdat het zo goed functioneerde. Hij was ook van mening dat de tweede kamer in het interbellum het beslist niet goed gedaan had. Coalitievorming bleek bijna onmogelijk en kabinetscrisis volgde op kabinetscrisis. Hij vond ook dat de partijdiscipline die noodzakelijk was om aan kabinetsakkoorden uitvoering te blijven geven eigenlijk nauwelijks verenigbaar was met een ethisch verantwoorde vervulling van het kamerlidmaatschap om zonder last of ruggenspraak te stemmen. Dat moest anders. Maar Gerbrandy zag zo gauw niet hoe. Hij vond verder Van Kleffens eigenlijk als premier geschikter, maar hij ervoer ook al dat Van Kleffens daarvoor te graag stookte en intrigeerde. Wilhelmina zei hem, dat hij maar moest doen wat de majesteit van hem verwachtte. Uiteindelijk nam Gerbrandy de aanstelling maar aan.

Hij moest nu coördineren. Hij moest terugkoppelen, maar ook delegeren. Hij moest overzicht houden over alle portefeuilles. Maar hij moest ook overzicht houden over het algemene strategische beleid van de geallieerden. Niet, dat hij daarin wezenlijk iets kon veranderen. Nederland had, na de tweede slag in de Java-zee in februari 1941, geen oorlogsvloot meer. Wel hier en daar wat verspreide oorlogsbodems, waaronder onderzeeboten, maar militaire kracht van betekenis bracht het onttakelde koninkrijk niet meer in bij de totale geallieerde oorlogsinspanning. De oorlog had zich ontwikkeld tot een wereldoorlog, en de geopolitieke dimensies daarvan kon Gerbrandy niet goed begrijpen. Hij was in het kabinet de enige niet. Maar wel de enige die er voor uit kwam. Verder werd hij geteisterd door een toenemende doofheid, die hij niet wilde erkennen. Hij stond begrijpend en kennelijk toestemmend te knikken als een collega of ambtenaar iets vroeg of voordroeg, en bleek dan achteraf eigenlijk niets of niet veel verstaan te hebben. Hij ontkende dan ooit geïnformeerd te zijn of zei dat hem een kwestie nooit was voorgelegd. Hij werd ook door vermoeidheid steeds narriger en tactlozer. En hij verheimelijkte beslissingen en aanstellingen ook vaak jegens hen die ze direct aangingen, wetende dat zij er niet mee zouden instemmen. Hij kreeg de naam een onbetrouwbare scharrelaar te zijn. Een verslicheraar, link als een looie deur.

Hij merkte tot zijn ontzetting dat Wilhelmina’s staatkundige ambities steeds verder gingen. Ze wilde regeren zonder ministers. Ze vond dat ministers er toe deden, als er een volksvertegenwoordiging was waaraan deze bewindspersonen verantwoording schuldig waren. Maar die was er niet meer. Dus waren het slechts koninklijke zetbazen. Wilhelmina kon best zonder. Ze wilde in 1942 op diplomatieke missie naar de USA, maar zonder ministers. Ze wilde Roosevelt precies vertellen wat zijn militaire strategie hoorde te zijn en verder hoe het met het Nederlandse koloniale bezit in de naaste toekomst moest toegaan. Zij had persoonlijk immers het opperbestuur over deze koloniën, de grondwet droeg haar zulks op. Als staatshoofden onder elkaar zou ze de USA-president  duidelijk maken dat de inheemsen van haar koloniën niet tot zelfbestuur in staat waren. Van dekolonisatie kon geen sprake zijn, niet in de tijd van oorlog maar ook niet in de naaste decennia. Verder moest Roosevelt niet zo toeschietelijk zijn jegens de Russen, die sedert zomer 1941 óók al geallieerd waren. Ze hadden de Romanows vermoord en ze hadden hun buitenlandse schulden nietig verklaard. Dat waren schurken. Wilhelmina vond dat zij niet kon gelden als mede-geallieerde van dat soort tuig. Dat waren zo de eerste dingen die Wilhelmina te binnen schoten.  Er was nog meer. Maar dat hing af van het gesprek met Roosevelt, de man scheen af te stammen van een Zeeuwse familie, die zou wel onder de indruk zijn van de koningin der Nederlanden. Ze zou beleefd, maar beslist insisteren op inwilliging van haar verlangens. Roosevelt zou daaraan niet kunnen weerstaan. Dat wist ze zeker. Het tegendeel bleek echter. Hij moest ineens van die praatjes niets hebben.

[