Media in vita I

Media vita in morte sumus (Latijnse tekst voor Midden in ons leven zijn wij door de dood omgeven) is de eerste regel van een gregoriaans gezang (een responsorium), gekend als Antiphona pro Peccatis of de Morte. De tekst wordt toegeschreven aan Notker de Stotteraar maar is vermoedelijk omstreeks 750 in Frankrijk ontstaan. Vroeger werd deze gregoriaanse muziek, die in de middeleeuwen onderdeel uit maakte van het universele volksvesperale en in West-Europa breed ingedaald was, bij voorkeur in de Veertigdaagse Vasten gezongen. De Middeleeuwen kenmerken zich immers als een periode van grote rampen zoals hongersnood, epidemieën en oorlogsleed. In de tekst richt de getroffene zich driemaal tot de heilige, sterke en barmhartige God zodat deze alle menselijk lijden op zich neemt in een eschatologisch perspectief. God heeft erbarmen, mits de mens zich met oprecht en intentioneel berouw tot Hem wendt.

Dan klopt de verdoolde ziel niet tevergeefs: pulsate atque aperietur vobis. Klopt en u zal worden opengedaan. Dit maakt het christendom juist zo verschillend van de andere mono-theocratieën zoals het Joodse geloof in de onzegbare Jaweh.  En natuurlijk de verschillende varianten van de Islam sedert de zesde eeuw. Allah is de enige onveranderlijke en onbegrijpelijke. Maar om het mensdom geeft Allah geen zier. Geeft het hem geen eer dan weet hij het te vinden en gruwelijk te straffen. En Jaweh doet niet voor hem onder. Zelfs kwaadwillige transacties worden niet aanvaard. Sterft iemand in mijn nabije omgeving, dan komt deze wiegende plechtzang steeds weer bij mij boven. Als een geconditioneerde reflex. Zoals bij de Hond van Pavlov het kwijl na het horen luiden van de bel. En zo was het ook toen na veel omwegen de dood van mijn jongste oom Nico Strijards (1936-2025) mij bereikte. Goed heb ik deze Benjamin niet gekend. Maar hij kwam wel eens langs toen we nog kleuterden in het gezin-Strijards, Zowel in Rotterdam als in Eindhoven. Hij dééd mij op den duur wel wat. Omdat hij uiterlijk dezelfde gelaatstrekken ontwikkelde die ik nu ook moet erkennen als de mijne, al werd Nico wel vroegtijdig kaal. Maar zijn baard was omzeggens mooier en zijn snor óók. Hij verzamelde veel antiek en daaronder oude boeken. Net als ik. Een hamsteraar die geen grenzen kende. En zo moet ik nu toch niet worden.

Het was te verwachten dat deze laatste broer, de Benjamin mijns verwekkers, uiteindelijk zijn tol zou moeten betalen aan Charon. De veerman die de Styx beheert als overzetter tussen het tijdelijke en het onzienlijke eeuwige, waarvan geen oog een glimp opvatte en geen oor iets hoorde. Want de eenzaat Nico had echt wel de jaren ervoor. Ik gis en hoop verder dat hij niet in zijn barre eenzaamheid heeft hoeven te sterven, want daar is dat een te moeizaam proces voor waarvoor ieder bezield wezen huivert. En daar ben ik dan toch erkentelijk voor. Hij stierf vermoedelijk onder zorgzame handen. Ik dank dus ieder die daarin een werkzaam aandeel heeft gehad gehad. Al weet ik niet recht wie dat geweest zijn. Ik vrees wel dat Nico niet naar behoren zijn passende dankbaarheid daarvoor heeft doen blijken. Maar gedane zaken nemen nu eenmaal geen keer. Het is mij duidelijk dat de Strijardsen in hoge mate te egocentrisch, egotistisch en egoïstisch zijn en dat ze daarvoor bepaaldelijk toerekenbaar blijven. Het is  dus deswege geen fraai memento  dat ik genoopt ben u te doen geworden. Maar ik zag het aankomen. Betreurenswaardig voor wie de bijstand in het stervensuur heeft betoond. En naar ik overtuigd ben uit de volheid van het gemoed hartelijk heeft willen betonen aan iemand die daarvan slechts acte verleende en het vermoedelijk allemaal vanzelfsprekend vond. Dat hoorde er ook bij voor wie hem kende.

Ome Nico heeft mij een keer meegenomen naar Diergaarde Blijdorp in 1967, een hele dag zelfs. En ik erken dat hij, hoezeer gehinderd door mijn obstinaat gekwaak als jochie dat er geen genoeg van kon krijgen, van de apies, de papagaaien en  de nijlpaarden en van niks niet, mij zelfs manmoedig neerwaarts heeft gezeuld uit de Uitkijktoren waarmede deze gaarde destijds nog klanten dacht te kunnen trekken. Later kwam de Euromast.  En die was hoger. Veel hoger. Ik gedenk ome Nico deswege van heler harte. Want nu ik zelf der dagen zat ben begrijp ik wat dat die man gekost moeten hebben. Daarom ben ik blij dat ik toch nog aan zijn roem heb kunnen bijdragen middels het vele bezoekers aan de Rotterdamse Stadskerk vermoedelijk tot vervelens voorgedragen kindsheidsverhaal over Nico en het beruchte bombardement van de Duitsers op 14 mei 1940. In het Laurensboek. Ik vernam dat Nico opgebaard werd in die stadskerk. Moge zulks dan tot zijn eerbare nagedachtenis strekken. Zijn vrienden, moeien, magen en kennissen  zullen zijn existentie missen. Dat gevoel treed ik bij.