Nederlands ontvoogding in het Verre Oosten deel II
De kolonisatie van de Archipel
In 1815 krijgen de Nederlanders van de Britten de beheersmacht over de immense Indische Archipelgroep die wij nu “Indonesië” noemen. Ze moeten zich via de opbrengsten die ze uit die Archipel kunnen trekken dan wel voorzien van een goede nationale defensiemacht. Londen wil dat omdat Frankrijk ongelooflijk agressief is. Het blijft nooit binnen zijn natuurlijke grenzen. Nederland had nooit een goede oorlogsvloot, óók niet in de dagen van Machiel Adriaensz. De Ruyter. Dat kwam Londen destijds goed uit. Het wilde de oceanen voor zich zelf. En de Hollanders eruit. In de zestiende en zeventiende eeuw. Maar nu heeft het al decennia geknokt op de Fransen. Op zijn eentje. Effectief, zeker, maar nu heeft het er genoeg van. Nederland moet óók maar wat doen, als het zijn staatszelfstandigheid wil houden. Een goed mobiel veldleger en een flinke oorlogsvloot is wel het minste. Dan kan Nederland ook flink wat grondgebied erbij krijgen. België bijvoorbeeld. Voorlopig krijgt Nederland flink wat leningen om de weerbaarheid te vergroten. De koning van Nederland, Willem I, vindt het prima. Dan moet hij de Archipel goed onder de duim krijgen.
Dat gaat Nederland proberen. In 1820 krijgt het bonje op het hoofdeiland van die Archipel, Java. Daar is een man die de groene tulband van een Messiaans strijder heeft opgezet. Dipo Negoro. Hij is een geroepene van Allah, een profeest, zegt hij, een ultieme verzetsstrijder tegen blank gezag. Dipo ontwikkelt een guerrilla in centraal Java Dat gaat aanvankelijk goed. Het Nederlandse legertje bestaat vooral uit officieren van Napoleon. Die heeft Willem I op een koopje kunnen overnemen na de slag bij Waterloo, waar de Franse Keizer verslagen werd. Die officieren zijn afgericht op grote slagen, ingeleid met massaal artillerievuur. En chargerende escadrons cavaleristen met zes meter lange lansen. In een oerwoud met glibberige bemodderde paadjes werkt dat niet. Laat staan dat je een linie soldaten met musketgeweren front en carré kunt laten maken, met hun knieën wegzinkend in de blubber. Dipo had echter over de strijdgroepjes geen echt centraal gezag. Hij kon dus geen uniforme strategie ontwikkelen. Hij moest zich overgeven.
Nederland had flink geld verloren. Londen vond dat het koloniale leger er alles bij elkaar niet veel van gemaakt had. Willem kreeg flink op zijn dak. Nu was het nog maar die Dipo geweest, maar wat zou Willem ervan gemaakt hadden als een Napoleon op zijn grondgebied was opgedoken? Willem werd onder curatele gesteld van Londen. Dat wilde nu wel eens geld zien. Terugbetalingen met flinke rente. Willem ging nu een soort verkapte slavernij invoeren. Het cultuurstelsel, waarbij inlanders gedwongen moesten gaan werken in plantages voor suikerriet, koffie, thee en dergelijke. Hij begon er mee in 1830. Het leverde weer enorme winsten op. In 1860 was Londen met de afbetalingen tevreden. Het stond de Nederlanders weer crediet toe. Die gingen als de wiedeweerga spoorwegen aanleggen. Ze waren internationaal nog al achter op geraakt. Ze legden uit de Indische winsten een netwerk van spoorverbindingen aan, tot locaaltramwegen toe. Dat gaf een flinke stoot aan de economie. Industriëlen gingen steeds meer van stoomvermogen gebruik maken. In de massale textielindustrie in Twente, in de Kempen, maar ook in de hoogovenindustrie in Holland. Nederland begon massaproducten op de internationale markten te brengen.
Het zich dus grootschalig afzetgebied. Die kon het in het Verre Oosten vinden. Daar zat het tóch. Het begon nu intense paketvaart te ontwikkelen op de Archipel met stoomschroefboten. Er kwamen grote transoceanische rederijen met kantoren in China, Japan, in de Archipel, Australië en de Philippijnen. Steeds meer Nederlanders gingen in het Verre Oosten werken. Ze mengden nauwelijks met de inheemsen. Dat hadden ze tot 1870 wél gedaan. In dat jaar komt het Suezkanaal gereed. Door die waterweg kunnen luxere stoomschepen met passagiersaccommodaties varen. Aanvankelijk is het uitzonderlijk dat een Nederlander vrouw en kinderen meeneemt naar het Verre Oosten. Hij zoekt in de Archipel wel een inlandse vrouw. Hij maakt het zich daarmede comfortabel. Hij is geen blijver. Hij komt om te graaien en te sparen. Zijn pensioen gaat hij halen in een villa te Apeldoorn met een keurige burgertrut die er niet tegen opziet om het leven te delen met een rare koloniaal die goed in de slappe was zit. Dat wordt in 1880 anders, omdat de paketschepen koelaggregaten, ventilatoren en elektrische voorzieningen hebben. En eigen hutten met roomservice. De Nederlander laat zijn gezin nakomen. De kinderen gaan in Indië op school. De vrouw doet de huishouding wel met inlandse bedienden. Er is een soos. Er vormt zich een blanke koloniale bovenlaag. Die nooit echt de gangbare taal van de eilanden leert. Het Maleis. Een blanke leert die niet. De Indo, de halfbloedige zoon van de Europeaan met zijn inlandse vrouw, die moet maar Nederlands leren en tolken wat mijnheer en mevrouw vandaag voor eten willen op tafel, thuis. Er komt een soort rassenscheiding.
In 1920 is die op het standaardpunt aangeland, van waaruit de koloniaal zich, zijn leefomgeving overziend, mateloos superieur gaat vinden. De blanke kan alles beter. Hij moet de inlander veel leren. Van de inlander kan de Hollander niets leren. Politiek bedrijven, dat zal de inlander nooit kunnen. Inspraak hoeft hij voorlopig niet te hebben. Democratie is goed in Nederland. Maar niet in de Archipel. De koloniaal vindt het daarom vanzelfsprekend dat er een Nederlandse politiestaat wordt gevestigd. Klassieke grondrechten komen de inlander daarom niet toe. Hij maakt er toch maar misbruik van. Vrijheid van godsdienst, lichaamsbeweging, drukpers, vereniging of vergadering: iedereen begrijpt dat een Sumatraan, Javaan of Madoerees daar niet mee om kan gaan. De Nederlander, die dat niet onderschrijft is een verrader van het eigen volk. Hij heult met de overheersten die niet begrijpen dat de blanke altijd in hun bestwil handelt.
Daarom zien de Nederlanders niet hoe machtig een Aziatisch volk, vlak nabij, is geworden. Al zien zij wel degelijk de smaldelen machtige Japanse slagschepen voorbij bruisen door de Archipelstraten. Al hebben zij moeten accepteren dat de Japanners de Russische Oostzeevloot zonder moeite uit de zee bliezen in 1905. Toch blijft voor hen dogma, dat Aziaten niets grootschalig goed kunnen organiseren. In de Archipel zijn massale voorraden olie gevonden in aardlagen onder de zeestraten door. De Nederlanders exploiteren die en raffineren ze tot de stookolie voor de moderne turbinemachines. Tokio heeft die olie nodig. Het gaat de wereld veroveren. Het zet de Nederlanders onder druk. Lever ons olie. Anders vallen we je aan. Tokio bewerkt daarbij Indonesische nationalisten. Die zien er wel heil in als een Aziatische grootmogendheid de Nederlanders verjaagt. In 1941 valt Tokio waarachtig de Verenigde Staten van Noord-Amerika aan. Op Hawaï. Tegen de Archipel wil het eigenlijk nog niets ondernemen. Als de Nederlanders dan eindelijk maar die olie gaan leveren.
Het kijkt raar op, als de Nederlanders aan Tokio de oorlog verklaren. Hoe komen ze zo gek? Dat kunnen ze met hun armzalige defensie toch nooit winnen? Zo is het. Tokio kan de Archipel makkelijk binnenvallen. Dat doen ze. Maar een bezetting leggen, dat wil Tokio liever niet. Het heeft zijn troepen tegen de Britten te hard nodig. De Nederlanders vallen echter aan. Dat slaat Tokio met stomme verbazing. De Nederlanders zullen het bezuren! En dat komt uit. Te Kalidjati moet het Nederland-Indische leger een integrale regeringscapitulatie aanvaarden. Nederland is geen koloniale macht meer.