Onbepaalde immuniteitsposities in Nederland

Van oudsher had de voorgangster van het huidige Koninkrijk der Nederlanden, de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden (ik gebruik nu maar de huidige spellingswijze van deze aanduiding), grote problemen met haar volkerenrechtelijke statusbepaling in het buitenland. Bij internationale conferenties met name. Vredesbesprekingen natuurlijk, maar ook bijeenkomsten die gericht waren op afspraken ter bepaling van de handelscommerciële actieradius van gebieden waarbinnen de staten een koophandelsmonopolie claimden. Portugal en Spanje waren deze soort samenkomsten gewend. Al in de vijftiende eeuw. Zij waren koninkrijken met katholieke monarchen en konden daarom immuniteitsposities voor hun gezanten koppelen aan die welke het Pauselijk Hof sedert de zevende eeuw placht te geven aan de nuntii, de pauselijke diplomatieke vertegenwoordigers, de onderhandelaars met buitengewone volmachten, de Apostolisch Delegaten en Proto-Notarii Apostolici en zaaksgelastigden. Dat kon de prille Republiek natuurlijk niet. Ze had wel geen eigen staatsgodsdienst, zoals Engeland, maar ze was in ieder geval heel beslist niet katholiek.  Ze kon daarom niet bij analogie bij het canonieke recht over immuniteiten en privileges zoals de Heilige Stoel die in de Middeleeuwen had ontwikkeld aansluiten. De meeste staten, vrijsteden en handelsorganisaties zoals de Hanzebond konden dat wel.

In 1585 was Hendrik van Navarra bereid  de Republiek te erkennen als Mogendheid, als internationale rechtspersoon met universele aanspraken om met monarchen te onderhandelen. Hendrik zat flink in de penarie op dat moment en zocht als kroonpretendent van Frankrijk steun van defensie-allianties met andere staten. Hij beoogde Hendrik IV  te worden van het Frankrijk dat trachtte te expanderen. Het was niet makkelijk, want Hendrik was niet katholiek en kon daarom bezwaarlijk claimen dat hij “bij de gratie Gods” regeringswaardig was.  Hendrik was geboortige te Pau (Navarra, nu Frankrijk) op  13 december 1553 – Parijs, 14 mei 1610) en hij  was koning van Navarra (als Hendrik III) van 1572 tot 1610 en koning van Frankrijk van 1589 tot 1610. Hij was de eerste Franse monarch van het huis Bourbon. Hij had religieus een raar traject doorlopen: Hendrik werd katholiek gedoopt, maar bekeerde zich tot het protestantisme samen met zijn moeder Johanna van Albret, koningin van Navarra. Hij erfde de troon van Navarra in 1572 toen zijn moeder stierf. Als hugenoot was hij betrokken bij de Hugenotenoorlogen. Hendrik kon maar net ontsnappen aan een moordaanslag ten tijde van de Bartholomeusnacht en leidde later de protestantse troepen tegen het koninklijk leger. Als Franse prins van den bloede door zijn afstamming van Lodewijk IX van Frankrijk, besteeg hij de troon van Frankrijk in 1589 na de dood van zijn kinderloze neef Hendrik III. Bij het accepteren van de troon vond hij het verstandig om zijn calvinistisch geloof af te zweren. hij was net als alle vorsten opportunistisch. Hij had niks met theologie. Maar om Parijs als kroningsplaats te claimen wilde hij best één keer naar de mis. Paris me faut bien une messe. Voor Parijs ga ik wel naar de mis. Daaraan ontleent Hendrik IV zijn reputatie van die dagen, aan die zinswending.  Toch werd zijn kroning gevolgd door een vier jaar lange oorlog tegen de Protestantse  Ligue om zijn legitimiteit te vestigen. En daarbij kon hij de steun van deze Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden gebruiken. Maar wat wás een Republiek nu eigenlijk? En zeker een godsdienstloze?

Dat was ingewikkeld, want men kende alleen monarchen wier rechtsmacht was bekrachtigd — meestal door zalving — door de Paus. Alleen die Koninkrijken konden gezanten sturen en consuls. Maar er was een uitzondering: Venetië. Een flinke stedelijke handelsmacht,, zeker, maar geen Koninkrijk. Venetië zond gezanten en gedelegeerden met handelscommerciële vertegenwoordigingsbevoegdheid. En het had een oorlogsvloot. Daarbij sloot nu dat Republiekje maar aan. Het noemde voortaan zijn vertegenwoordigers in het buitenland “Hoogmogend”. Dat waren vaak jongens van de gestampte pot, handige kooplui en bancaire bewindvoerders, want hoge adel bracht de Republiek niet eigenstandig voort. Het buitenland stond raar te kijken van deze burgerlijke sjaggeraars. Maar zaken zijn zaken zei Bul Super al, en om zaken was het Hendrik IV ook te doen. Hij erkende dus die “Hoogmogenden”. Als ze maar een lastbrief hadden waaruit overduidelijk hun vertegenwoordigingsbevoegdheid bleek. Dat deed Hendrik dus zodat hij militaire hulp kon krijgen via deze Hoogmogenden, op wier  wapenkwartieren hij niet nauwkeurig meer keek. In dit verband geldt echter wederkerigheid: als de ontvangende partij niet moeilijk doet over de status van de gezant, ambassadeur, gevolmachtigde en delegaat, dan moet de staat om wier diplomaten  het gaat dat omgekeerd óók niet doen.

De Republiek kon dus zenden wie ze wilde. Maar ze moest ook ontvangen wie de andere partij naar believen zond. En niet moeilijk doen. Dat dééd ze wijselijk ook niet, want ze was nog zwak.  Daarom ontving de Republiek ook allerlei gespuis als gezant. Ze vroeg niet veel verder dan naar de rechtsgeldigheid van het mandaat in de geloofsbrieven omschreven, de brieven herkomstig meestal van koninklijke hoven. Het gevolg was ook dat de Republiek geboefte binnenhaalde waar ze later veel last kreeg. Noem het een Vaderlandse traditie. De voorbeelden liggen voor het opscheppen.  Waaronder Downing, u weet wel, die van Downingstreet 10 waar nu de Britse Eerste Minister woont ambtshalve. Dat was nog eens een oplichter. Fantastisch. Zijn Ambassade was een zinderend middelpunt van arglistige samenzweringen tegen de Hollanders wier bloed Downing wel drinken kon. Zijn intriges hadden veel te maken met het uitbreken van de Tweede Engels-Nederlandse Oorlog. Downing had een enorme hekel aan de Nederlanders als diersoort in het algemeen vooral omdat hij niet wist wie hij daarmee eigenlijk bedoelde. Hij zette een spionagenetwerk op ter wille van de Engelse marine. Downing  kocht zo veel mogelijk regenten om teneinde de Britse belangen te dienen. In de meeste orangistische complotten van die tijd gericht tegen het bewind van Johan de Witt had hij de hand. Zijn rapporten over de politieke verdeeldheid in de Nederlanden hadden een grote invloed op Karel II van Engeland bij diens besluit toe te geven aan de plannen in 1664 van zijn broer, de latere Jacobus II van Engeland, en Lord Arlington om de Republiek aan te vallen. Eind 1665 werd Downing  eindelijk, maar toch wederstrevend, uit Nederland verwijderd door de autoriteiten.

En zo komt het dat Nederland na 1813 ook nogal liberaal omsprong met de immuniteiten van de gezanten, ambassadeurs die het buitenland naar deze moerasdelta afvloeide. Je kreeg vaak uitschot in Den Haag met wie de zendstaat geen raad wist. Vooral herkomstig uit katholieke landen waar Nederland als Hervormde Staat eigenlijk toch zaken wilde blijven doen. Denk erom dat in 1813 de meeste staten met wie Nederland koophandel wilde drijven katholieke koloniën waren gesticht door Spanje en Portugal. Daar zaten katholieke monarchen die er een moraal op na hielden waar de Hervormde gemeente niet al te veel wilde weten. Dat deed ze dan ook niet. En dat bleef ook zo. En dat kwam nu ook tijdens deze kleurrijke NAVOtop weer navrant tot gelding. maar ik kijk nergens meer van op. Ik ben zelf immers katholiek. En dat wéét je het wel. Dan vraag je niet door. Want dan kom je in gewetensnood. “Zo ge het maokt, zo hèdde het” was het parool in Braboland waar ik mijn geestelijke ontwikkeling verder opbouwde in een ons-kent-ons-atmosfeer van katholieke onderonsjes van roomse wethouders en beroepsbestuurders. Daarom keek ik er niet van op, destijds, toen een Ukraïnse diplomaat per diplomatieke post flink veel porno wilde verzenden naar de zendstaat. Al heb ik daarbij mij afzijdig gehouden. Echt waar. Ik zweer het bij Johanna met de Klompvoet.