Nevelen hangen zwaar over de Kempen. In de ochtend zelfs zware mistbanken, blijvende schemeringen brengend over een dode sprang van de sterk meanderende Gender. Het water dat hier in herfsttij geloosd wordt door die beek blijft de seizoenen staan. Het verzuurt de grond. Slechts spurrie en gagel wil hier groeien en biedt heul aan immense kraaienkolonies. Een streep land blijft echter de jaargetijden droog. De streep, de stripe, vormt een drempel in de centrale Brabantse slenk, een grondkanteling uit de late ijstijd. Op het hoogste punt van deze stripe een offersteen, nog aangebracht door een Romeinse verkenningseenheid. Ze is gewijd aan de godin Nehealaennia. Het is een gigantisch blok. Een votiefaltaar dat in de Rijnstreken vooral door geronselde Germaanse grensbataillions op geregeld afstanden wordt opgericht. Ze moet reizigers beschermen tegen overvallen, verdrinking in de zompen en behouden vaart borgen.
Verderop, op een hogere zandrug, een doorgaande handelsroute. Daarop wordt bij de Wodans-celle, een op een zandverhoging gelegen open plaats gewijd aan Wodan, in de achtste eeuw een gefortificeerd kerkje gebouwd door missionarissen. Die kerstenen met harde hand. Zij dalen af naar de stripe en kloven het offerblok. Ze maken van de ene helft een doopvont. Van de andere een kruisafneming te Golgotha. De ranke gestalte van Nehealaennia kan goed daartoe verbeiteld worden. Van haar troon wordt een crucifixscène gemaakt. De stripe is nu vaardig bemeubeld om het christendom in de langgerekte beekvallei te ontvangen: de doop kan er geschieden, de uitvaart in gewijde grond onder de schutse van de lijdende godszoon is geborgd. Er komt een ampel kerkje.
In 1402 wordt het een parochiaal gebedshuis. Met drie altaren. Later komen er drie fraaie zware klokken om de wijde omgeving tot de alleenzalig makende rechtsorganisatie te roepen die de katholieke kerk inmiddels is geworden met paus en hiërarchie. De Strijpse pastoor koeterwaalt de voorgeschreven liturgische formules bij de hoogtepunten van de levensgang van de aan zijn wijdingsmacht toevertrouwde gelovigen. Hij valt onder de rechtsmacht van een militaire gouverneur, de prins-bisschop van Luik. Daaraan moet hij belastingen betalen via de deken van Woensel, de wodans-celle, de stripe tienden.
Die worden nauwkeurig genoteerd in het Luikse fiscale register. Ze verraden wasdom en welvaart onder de stripenaren. Het kerkje wordt bemeubeld met fraaiigheden waaronder een sacramentstoren en een Barbara-beeld. Er komt een zware klokkenstoel. En een kerkhof met calvarieberg. Midden in de drassen die rondom dat hof blijven lopen naar de gemeyne brandkuil vlak vóór de stoel.
Die kuil schikt tot blus- en drinkwater voor de stripenaren. Maar zij drinken aldus ook, eeuw na eeuw, lijkengif in uit de derde laag van het middeleeuwse dodenakkertje, goed voor de rustplaatsen van de stoffelijke overschotten van de stripers. Die laboreren daardoor aan de raarste ziekten, waarvan knoekerende zinkings en danstoevallen de geringsten zijn, want meestal slaat cholera en typhus rabbiater toe.
Toch lopen de Stripenaren welgemoed en hossend hun toekomst tegemoet, welgemoed met carnaval hun kraaienlied en later de kraaienmars aanheffend, op weg naar de aanschouwing hunner schepper onder de schutse van Sinte Trudo, hun kerkelijk patroon, die hen herinnert aan de fiscale afdrachten die zij de abt van sint Truiden via Woensel verschuldigd zijn.
Tot aan de tachtigjarige oorlog kwijten de stripers zich daarvan blijmoedig. Dan krommen hun ruggen zich onder Hollandse terreur. Armoede verwaast de gagels, waartussen de heksen moeten schuilen die zinkings en katterale toevallen veroorzaken. Tot aan de wende die de twintigste eeuw de stripers bereidt, omdat een inventief man een lampenfabriek opricht die bestendige bestaanszekerheid in overvloed de stripers bereidt.