“U bent uit de zorg!” voegde de coördinatrice van het wijkverpleegkundig team mij toe, eind februari. Waarom weet ik niet, maar op de eerste gehoorsindruk leek mij dat uit die mond een huiveringwekkende mededeling. Al werd die afstandelijk, beleefd en vriendelijk uitgeserveerd. Ze bedoelde dat ik niet drie keer per week verpleegkundige zorg zou behoeven bij het aanbrengen van nieuwe bandages en toebehoren in het postoperatieve traject dat ingezet was sedert 12 december jongstleden. Het was gebleken dat ik zelfredzaam genoeg was om nu zelf deze zorg aan mij te voltrekken mits zulks gebeurde onder de hoofdsurveillance van het postoperatieve team in Leidschendam. U schrijf dit nu zonder aarzelen neer.
Maar ik ervaar dat ik mij nu uitdruk in termen die mij voordien volkomen vreemd waren. En dat de mededeling, hierboven geciteerd, een positieve strekking had. Maar daar kwam ik toch pas geleidelijk achter, dat moet ik erkennen. Ik ervoer deze aanzegging aanvankelijk als de mededeling dat ik niet langer meer kon gelden als een rechtssubject dat deelhad of kon blijven houden aan de zorgverplichtingen die de Nederlandse Grondwet de verblijvenden op Nederlands Grondgebied in het algemeen onvoorwaardelijk pleegt te borgen. Daarom voelde ik mij op dat moment primair verweesd en gedesoriënteerd, een monster zonder handelswaarde, een hotelbezoeker die bij het betreden van zijn kamer die hij net geboekt heeft ineens onder een ijskoude douche staat van onbekende herkomst, als gold het een gesprongen leiding.
Terwijl hij de sleutel en de voucher toch rechtmatig tegen aanzienlijke betaling verworven heeft. Ik hoef niet meer de dagdelen te plannen waarop ik de verpleegkundigen moet ontvangen en hun verzorging moet doorstaan. Liggend op mijn sponde, kijkend hoe de manualen precies zijn, welke verbanden wel of niet moeten worden verlegd, begeleid van welk soort pasta’s, kleefmiddelen en desinfectansen. Met het oogmerk dat later zelf te kunnen. Ik schijn dat nu zelf te kunnen, zeggen de kundigen nadrukkelijk, maar een certificaat krijg ik niet. Het verschaft ongeremde vrijheid.
En de voortgezette inprenting dat de mens is als het gras. Sterfelijk en verdorrend nog voordat de totale desolate verdroging van de levenssappen heeft ingezet. Ik ben, kortom, uit de zorg. Al kreeg ik er daardoor weer één onafwendbaar bij. Zelfzorg. In een participatiesamenleving vol digitale fermentatiepunten die regelmatig uitvallen. Het is Gods Heilsplan. Want hij laat het toe.