Dat kon Colijn, die spraakmakend was in het interbellum, en fraaie verhalen placht op te hangen, ook erg beeldend doen. Bij die sfeer sloot Wilhelmina zich graag aan, want die had eigenlijk aan alle legalistische bewindslieden de pest. Daarom kon Van Kleffens voortploegen in Londen in dat spoor. Het was al reeds omgewoeld. Als Colijn leidend bewindspersoon was gebleven in het kabinet, dan had hij inderdaad de wapens niet na vijf dagen doen strekken, ongeacht de aangezegde bombardementen van de grotere steden. Dan was het kabinet niet gevlucht. Dan was het gegijzeld door Hitler. De Randstad was dan veranderd in een rokende krater waarin maanden lang nog ontploffing op ontploffing zou hebben plaatsgevonden. Hitler zou het land overweldigd hebben, bezet en meteen een terreurbewind hebben gevestigd in het maanlandschap. Een militair gouvernement zou de zaak onmiddellijk op scherp hebben gezet. Zouden de geallieerden dan na de oorlog Nederland daarvoor dankbaar zijn geweest en dat getoond hebben via stoffelijke daden? Ze hadden dat toch ook bij poor little brave Belgium na 1920 niet echt gedaan? Wellicht had De Geer, beseffend dat Wilhelmina ervandoor was, het Deense voorbeeld gevolgd. Dan was het mooie oude waterrijke Rotterdam van 1880 er nog gaaf geweest, de grachtengordels van Amsterdam pittoresk naar de kroon stekend. De fraaie Rotterdamse havenschilderingen van Gabriël, Van Mastenbroek, Moll en Weissenbruch alsmede Breitner tonen het overtuigend aan.
Maakte De Geer een onvergefelijke fout toen hij de formatie-opdracht van 1939 aanvaardde? Had hij meteen moeten beseffen dat hij niet de vitaliteit bezat naar lichaam en geest, die een oorlogspremier behoeft? Oud, minister van Financiën, in Colijns tweede kabinet van 1933-1937 heeft het steeds volgehouden, De Geer een zekere culpa in eligendo verwijtend. De schuld om een verkeerde personeelsbezetting te kiezen voor een kabinet in barre tijden. Oud heeft zijn hele serie Het Jongste Verleden, vervat in vijf kloeke delen parlementaire geschiedenis, thematisch gewijd aan dit submotief van zijn verhaalslijn. Het duikt in bijna ieder deel op. Men bedenke dat Oud ze schreef in de bezettingstijd als door de Duitse landvoogd Seysz Inquart afgezet burgemeester van Rotterdam. Hij keek terug op een periode waarin hij een prominente actieve staatkundige rol had gespeeld. Zie over deze merkwaardige periode waarin de confessionelen het hele Nederlandse publieke domein domineerden en zulks wel meedogenloos: https://www.bhic.nl/ontdekken/verhalen/een-pastorale-brandstichting-met-politieke-consequenties
Oud had in de beginmaanden van de bezetting erg dicht aangeschurkt tegen de Duitse bezettingsautoriteiten die hem hadden voorgehouden, dat het nu de gelegenheid was van Rotterdam de Rijnhaven te maken met directe aansluiting op Donau en Zwarte Zee- verbindingen. Oud was best bereid de Rotterdamse wederopbouwplannen mede onder dit aspect aan de burgerij te presenteren. Hij was best bereid de Duitse initiatieven tot innige verbroedering met het zo stamverwante Hollandse volk aan te prijzen en actief te faciliteren. Pas de inval van Duitsland in Rusland bracht de Vrijzinnig Democratische Politicus tot nadere bezinning, zeker na de onomkeerbare nederlagen van de Duitse legerschare in de eindeloze steppes van de Ukraïne. Het kon zijn, dat ook Oud na de oorlog veel uit te leggen had. Mede omtrent zijn interveniërende rol voordat het bombardement van zijn stad losbarstte. Na de oorlog zijn er veel geweest zoals hij die het best vonden als De Geer ging functioneren als de drager van aller schuld. Lou de Jong was er evenmin te beroerd voor. Bij geschiedschrijving ware altijd te letten op de motieven van de historiograaf zelf.
Vele contemporaine politici stellen dat De Geer meteen zijn plaats als premier had moeten overlaten aan Colijn. Ik gaf al aan, wat er dan vermoedelijk gebeurd zou zijn. Verwijt men De Geer zelfoverschatting, dat zelfde verwijt kan ook met meer reden Colijn gemaakt worden. Ik verwijs naar diens Gouden Standaardpolitiek en zijn chantabiliteit door de Duitsers: https://gerardstrijards.nl/de-affaire-ries/ Nederland redden, door het te laten vernietigen, dat kon niet de roeping zijn van een Nederlands oorlogspremier. De vraag is, of Colijn het ambt uit de handen van De Geer had willen aanvaarden. Beiden waren elkaars doodsvijanden geworden. Ze wisten dat alleen door de vernis van een oppervlakkig beschaafde omgang op afstand te maskeren. De Geer had het ongeluk uiterst geschikt te zijn voor de post van zondebok toen alles tegenliep. En er waren er te velen, die het prachtig vonden om hem daarvoor in te zetten, om eigener tekortkomingen en verwijtbaarheden te maskeren. men zie de presentatie DE JAREN VAN COLIJN 1933-1939, De As-Mogendheden, de credietcrisis, de invalide democratie, onder de link op deze site: https://gerardstrijards.nl/presentaties/12/