Wentelwiekloos Den Haag

Het is een vreemde sensatie wakker te worden in een wentelwiekloos Den Haag. Een stad achter de duinen waarboven niet verschillende helikopters als gierende muskieten het wolkendek, waar de Haagsche School in de negentiende eeuw zoveel picturale aandacht mee trok, doorkruisen en de fraaie nevelstapelingen verstoren vanaf de vroege ochtend en liefst ook de korte nachten lang. Maar dat stadium is dan nu eindelijk bereikt, al bleef het het weekeinde van de 28e, 29e juni dezer nog aanmerkelijk onrustig. Maar deze keer toch door Veteranendag, met als concentratiepunt wederom Het Malieveld. Dat weer bedekt was met allerlei tenten, verrijdbare verzorgplaatsen, afgeheinde terreinen voor logistieke diensten en afgezet door hekken. Er werden parades opgesteld om af te marcheren naar de Kneuterdijk waar hooggeplaatste krijgsoversten in glinsterend ornaat gereed stonden om ze vervolgens af te nemen.

Die parades dus, vaak samengesteld uit bejaarden in wat kreupele reien, maar steeds vaardig om de Koning het saluut waardig en zo stram mogelijk te brengen. Wederom bleken er veel van de oudere personen onderscheidingen, medailles, passanten en kraagsiersels verbonden aan duchtige vangkoorden te dragen waartoe ze kennelijk op het eerste gezicht niet gerechtigd konden zijn. En natuurlijk waren er experts op de been die over de juiste kennis beschikten en de overslaande stemmen om de betrokkene, verdacht van onrechtmatige heroïek, krachtig te berispen. Dat bleek weer te resulteren in cascades van tegenbeschuldigingen die oploopjes veroorzaakten en niet zelden mispaste hilariteit. Het weer was mooi, de optochten werden met dreunende tred voltooid, begeleid door de davering van schellenbomen, glanzende hoempende bombardons, trompetten, tuba’s en zwaar koper dat luide schallen losliet op de ingetogen huizenwanden van het Lange Voorhout. De militaire tjiendaboem stond op iedere straathoek en liet flink horen dat Nederland nog jongens van stavast kent die de waterlanders nauwelijks kunnen terughouden bij de knetterende entrade van ons zo dierbaar Volkslied dat ons herinneren moet dat ooit een prins van Duitschen Bloed den Vaderland getrouwe bleef tot in den doet.

En dat doet dan weer goed en helpt bij het verwerken van de kwalijke oprispingen die de herinnering aan de zo succesvolle NAVO-top aan maag en ingewand ontlokt. Want dat dat Vaderland zich daarbij redelijk heeft laten prostitueren door een zekere Trump die stomweg dat Vaderland bezigde als podium voor een show bestemd voor zijn kiezers in de USA waarbij alle beweerde staatslieden van Vaderlandschen Huize bereid bleken roffelaar, pooier en gelegenheidgever te spelen zal pas heel veel later bij  de mensen in het land — om met Wiegel te spreken — indalen. Als de belastingaanslagen die mensen bereiken en ze zien kunnen aan de posten onvoorzien in de Rijksbegroting hoezeer ze in het pak zijn genaaid en waarom het budgetrecht van de leden der Staten-Generaal als een rotte mispel is uitgehold. Je vraagt je nog af wat er eigenlijk in de Troonrede nog moet worden beweerd over het nader te ontwikkelen regeringsbeleid. Dat dat voornamelijk erop gericht moet zijn aanmerkelijke afdrachten te plegen aan de grootaandeelhouders van de oorlogsindustrie in de USA en dat die centen daarmee onherroepelijk transoceanisch aan de Europese circulatie binnen de vrijhandelsassociatie die de Europese Unie naar strekking is en blijft onttrokken zijn zullen de burgers van de Verenigde Staten van Europa ieder komend begrotingsjaar steeds indringender aan den lijve ervaren.

En ook dat hun veiligheid militair defensief er nauwelijks door zal toenemen. De annuïteiten zullen het juk vormen dat die burgers gaat verenigen tot deerlijk verzet. En daarom is het toch nog gunstig dat Madrid en Brussel al te kennen hebben gegeven dat ze zich van de financiële afhechtingen die te Den Haag zijn overeengekomen niet veel gaan aantrekken. Dat zal andere hoofdsteden van de lidstaten in deze associatie doen volgen en de Unie zal aldus haar eigen implosie gaan ervaren als een soort oorzaakloos natuurverschijnsel. Centen zijn zoek, fondsen uitgeput en de Europese Rekenkamer zal jaarlijks plechtig verklaren dat dit lichaam echt niet weet waar de Euro’s zijn gebleven. De burger zal het eind wel dragen, zal het motto zijn. Maar daarover heb ik nu juist gerede twijfel. Doch voorlopig gillen hier meeuwen in de wolkenstapelingen en geen wentelwieken. Dat is iets. Niet veel. Maar een kinderhand is gauw gevuld.