Het kabinet-De Geer was op 13 mei 1940 naar Londen vertrokken. Ik gaf de gang van zaken hiervoren in mijn Blogs weer over de oorlogsdagen. De excellenties vluchtten. Want wat ze in Londen dachten te gaan doen was niemand duidelijk. Tevoren, tijdens de verwarrende sessies van iets wat een ministerraad heette in de kelders van het departement van Nijverheid en Handel aan de Bezuidenhoutse weg, was iemand op de gedachte gekomen dat, voordat men maakte dat men wegkwam, het “regeringsgezag” in Nederland moest worden overgedragen. Aan de Opperbevelhebber van Land- en Zeemacht. De generaal Winkelman. Waarom nu juist aan hem? Dat wist eigenlijk ook niemand. Vermoedelijk omdat men dacht dat hij de hoogste ambtenaar was in den lande met de meeste doorzettingsmacht. Men had ook aan de Raad van State kunnen denken. Want dat college was aangewezen in de Grondwet om te functioneren als regeringsraad bij gebleken onmacht van de koning om regeringsdaden te stellen. Daaraan heeft men vermoedelijk niet gedacht. Waar Wilhelmina uithing was niet duidelijk. Dat had de landsvrouwe ook zo beraamd. Die was de 12e via IJmuiden alvast vertrokken. Zonder dat het kabinet het wist. Dus dan die Winkelman maar. De ministers wisten niets van hem. Maar hij gold als koen krijgsman.
Dat was voldoende. Daarover werd verder niet gediscussieerd. De Koningin was immers weg. Dan moest het kabinet óók weg. Het heette nu, dat het college het grondgebied in Europa ging verlaten. Dat was tenminste een beslissing. Weg. En nóg wegger. Heel erg ver weg. Maar wat dan te doen met het “regeringsgezag”? Dat was nu de geijkte term. Regeringsgezag. Wat dat was, dat wist op dat moment ook weer niemand. Daar werd ook niet naar gevraagd. Er was “gezag”. En dat moest men kwijt door het aan iemand over te dragen en wel zo snel mogelijk. Het leek wel een kookpot met ontplofbare vloeistof. Het ging hier om een hinderlijke bevoegdheid die men in het buitenland of buiten het grondgebied van het rijk in Europa niet kon uitoefenen. De Geer had geen opinie. Gerbrandy, de minister van justitie, zat in een editie van de Grondwet te bladeren en kwam ook niet verder dan dat de regeringszetel in géén geval buiten het grondgebied van het rijk mocht worden verplaatst. Dat stond in artikel 21 van dat juridisch fundamenteel instrument van staatshuishouding. Wat betekende nu de term “regeringszetel” in dit verband, merkte iemand op. Was die dáár waar de Koningin zat of die waar het kabinet zitting had? Of alleen dáár waar beide verenigd wetsbesluiten konden slaan? Was “rijk” in dit verband ook een verzamelterm voor het grondgebied in Europa, de overzeesche gebiedsdeelen, de koloniën en volksplantingen buiten Europa? Stel dat de koningin naar Nederlandsch-Indië was en zich bij de Gouverneur-Generaal te Batavia voegde, was daar dan de regeringszetel en was dat dan binnen het “rijk” dat artikel 21 op het oog had?
En ga zo maar door. Deze problemen naar aanleiding van een stellige volzin kunnen makkelijk exponentieel vergroot worden. Het gezelschap in die catacomben kon dat ook heel goed. Men bleef hakketakken. Inmiddels had de secretaris-generaal van Economische Zaken Hirschfeld enkele luxe verhuurwagens gebeld, meldt zijn verslag: hij wilde dat stelletje nakketikkers kwijt. Hier kon slechts onheil van komen. Een historische toelichting op artikel 21 was er niet. Gelukkig maar, anders had men kunnen lezen dat het zich voornamelijk richtte tegen de gesties van stadhouder Willem V die in Engeland, veilig in de kassen van Kew-Gardens zittend onder een hevig druppende bananenboom alle koloniën, volksplantingen, handelsposten en militaire fortificaties van de Republiek van de Zeven Verenigde Provinciën in 1795 in (voorlopig) soeverein beheer had gegeven aan George III van Engeland. Daar hadden de regeringsleiders van de Bataafsche Republiek van 1795 hartgrondige bezwaren tegen gehad en die hadden dat staatsrechtelijk in hun constitutie willen verankeren. Buiten het grondgebied van het rijk in Europa worden geen regeringsdaden gesteld. En generaties nadien was dat klakkeloos maar overgeschreven onder het motto: dat kan nooit kwaad. Zeg nooit nooit. Maar dáár waren de grote, degelijke, zwarte huurauto’s, plechtig vóórrijdend onder het bordes van het fraaie gebouw, als gold het een trein van volgauto’s voor een aanzienlijke begrafenis eerste klasse van een notabel. Dat gaf lucht. Men ging wat doen. Zie verder: https://gerardstrijards.nl/wp-content/uploads/2024/06/Neutraal-Nederland-2.pdf