De vreemdelingenrechter stortte zich ambtshalve – dus: ook zonder dat de vreemdeling individueel erover klaagde – op de meest extensieve interpretatie die mogelijk scheen van het habeas corpus-beginsel. En die was naar Engels common law-recht traditioneel al excessief ruim en vaag sedert Karel I Stuart. De Koning die door het Engelse parlement onthalsd werd bij den zwaarde in het voortgezet gevecht over de vraag of ’s Konings zwaardmacht óók onderworpen was aan de common law, het traditionele door precedenten bepaalde gewoonterecht van Engeland.
De Stuarts, strevend naar absolute macht ingevolge goddelijke beschikking, vonden van niet. Het parlement, dat recht steeds fixerend bij wetten, uitbreidend en nuancerend, vonden uiteraard van wèl. Karel stierf uiteindelijk deswege op het schavot, veroordeeld door dat parlement. Waar het om ging, destijds, in de zeventiende eeuw, was of iedere rechtmatig in Engeland verblijvende burger de rechter kon doen toetsen of bepaalde vormen van inbreuk op het fysieke vrijheidsrecht van beweging in overeenstemming waren met de common law.
Ook als, bijvoorbeeld, de gedetineerde zelf voor de vrijheidsbeneming had gekozen of ermee had ingestemd, zoals een religieuze non die akkoord was gegaan met haar plaatsing achter het slot van een contemplatief klooster, of de lijder aan geestesziekten die om de dwangbuis had gesmeekt. Deswege vond de Haarlemse rechter in kort geding al ras dat de vreemdeling die zich in de transitruimte moest ophouden en zich landinwaarts geen verdere toegang mocht verschaffen aan hem, rechter in kort geding, iedere bijpassende voorziening met dwangsom kon vragen.
Die rechter gelastte vervolgens standaard invrijheidsstelling, onverwijld en dat betekende dat de vreemdeling, documentloos of niet landinwaarts mocht gaan. Maar ook dat die vreemdeling vervolgens opvang mocht eisen van de overheid. Dat gebeurde dan ook: het Centraal Opvang-agentschap voor Asielzoekers werd gesticht met de gedeconcentreerde status van dien. Dat agentschap ressorteerde onder het departement van Welzijn, Recreatie, Volksgezondheid, Cultuur en Maatschappelijk werk (CRM en WVC). De portefeuilles werden bij formaties steeds opnieuw gerangschikt en liepen door elkaar. Dat gaf aanleiding tot oeverloze ambtelijke competentieconflicten. Reeds omdat nooit overgangsrecht werd voorzien.
Dat agentschap was omdat het ook zelfstandig civiele huurcontracten, arbeidsovereenkomsten en convenanten in de semipublieke sector moest kunnen sluiten geprivatiseerd en trok zich van de eisen van Justitie nopens openbare orde, rust en veiligheid bitter weinig aan. De departementale CRM-cultuur was traditioneel nu eenmaal totaal anders dan die van Justitie. Een Asielzoekerscentrum mocht stomweg niet de allures krijgen van een detentie-inrichting. Ook niet bij voortgezette ordeverstoringen die ook de directe omgeving aantastten. De vreemdelingen moesten zich alleen maar melden als ze van het AZC-terrein afgingen en konden zich zonder toezicht in Nederland overal ophouden, aldus CRM. Aan iets anders wenste CRM niet verder mede te werken.
Dit gepaard met een zeer ruime opvatting van rechters over het habeas corpus-principe en de inherente waarborgnormen van dien voor het individu, rechtmatig verblijvende of niet, maakten dat het beheer over de opvang volledig uit de klauw liep en dat ook niet omgezien werd naar kostenbesparingen en toegang tot de stoffelijke welvaartsvoorzieningen.
Zoals reeds opgemerkt handelt het huidige artikel 15 immers niet slechts over inhechtenisneming, maar over vrijheidsbeneming door de overheid in een bredere zin.