Washington heeft steeds ingezien dat de doorontwikkeling van interstatelijk belastingrecht van grote betekenis is als instrument om de Angelsaksen dominantie te borgen over het internationale handelsverkeer. Uiteraard. Wanneer je dat verkeer zo wilt inrichten dat het Angelsaksische blok de gunstige concurrentietarieven kan hanteren betreffende de internationale verhandeling van half- en eindproducten op basis – uiteindelijk – van delfstoffen die buiten de eigenlijke territoria van dat blok gevonden moeten worden, moet je zorgen dat deze producten tijdens hun verplaatsingen buiten dat blok aan de gunstigste in- en exporttarieven worden onderworpen. Dus de laagste.
Ongeacht de tarieven die je later bloksgewijs weer hanteert als je het eindproduct op de markt brengt. En je moet zeker stellen dat die grondstoffen zo min mogelijk prijsverhogingen ondergaan ten gevolge van de heffingen door middellijke belastingen bij binnenslandse verplaatsingen en bewerkingen. Binnenslands voor de staat waar de delvingen plaatsgrijpen. Het blok doet dan aan protectionisme, niet nationaal, maar bloksgewijs. Zo kon het Britse Empire tot in de zestiger jaren het bestaan nog wel rekken.
Dat hadden de USA al prima in de gaten tussen 1920-1940. Maar ze zagen toen ook dat de andere mogendheden buiten dat Angelsaksische blok die wellicht tot die middellijke belastingen gerechtigd waren daardoor uiterst ontstemd waren, indien de USA ze zulks verhinderden door fiscale afspraken te maken met de hoofdsteden van de koloniale mogendheden. Nederland ondervond het aan den lijve in zijn immense Archipelrijk in het Verre Oosten: Standardoil (ESSO, dus) schreeuwde moord en brand als Den Haag Batavia toeliet de ESSO-halffabricaten toch te veraccijnzen.
ESSO had middelen genoeg om Den Haag via Washington daarin min of meer te chanteren, onder meer door afspraken te maken met Londen dat de Angelsaksen de Archipel niet meer militair-maritiem zouden beveiligen tegen Japanse agressie. Dat die eraan zat te komen, was in 1919 al duidelijk: dat hadden de Japanners al doen uitkomen bij de onderhandelingen te Parijs in dat jaar over de vredesregelingen met de centrale oorlogvoerende staten Keizerlijk Duitsland en Keizerlijk Oostenrijk-Hongarije. Tokio kreeg geen voldoende territoriale compensatie voor zijn oorlogsinspanningen voor de westelijke geallieerden.
Herinner dat Tokio destijds geallieerde was van de Britten. Tokio had doen weten dat het zich nog wel genoegdoening zou scheppen in Azië. Niet goedschiks dan maar kwaadschiks. In 1922 kon Washington dus Den Haag flink in de tang nemen over de gunstigste tariferingen voor ESSO en vergelijkbare USA-multinationals. Bij de vlootconferentie in die Amerikaanse hoofdstad. De Britten lieten dat toe. Ze stonden onmetelijk bij de USA in het krijt wegens onafzienbare oorlogsschulden na 1917. De USA als mogendheid kreeg door deze tarievenoorlog natuurlijk een beroerde naam. De Britten ook wel, want die deden iets vergelijkbaars. Maar die waren toch duidelijk op de terugtocht als supermacht. Helemaal in de gaten had Whitehall dat niet echt. Dat zien de ambtenaren van een regering bijna nooit. Hun departementale werkelijkheid heeft hen ingekapseld en is van papier. De buitenwereld weet wel beter, maar ambtenaren hebben nauwelijks leervermogen en al helemaal geen flexibiliteit.