Alfrink

Wat een moeite deed die KRO er niet voor om deze Bernhard Alfrink zo sympathiek mogelijk bij vooral het katholieke volksdeel over te doen komen in de periode 1965-1980? Steeds weer praatprogramma’s rondom zijn gevenereerd persoon. Want het katholieke Nederlandse volksdeel was echt wel wat in existentiële zelftwijfel geraakt in het midden van de zogeheten revolutionaire jaren die geacht werden aangevangen te zijn in 1968, welllicht zelfs met de bezetting van het Tilburgse Hoogeschoolgebouw in 1968. Dit deel, eertijds zo hecht georganiseerd rondom de positieve geloofsleer, de hiërarchische kerkelijke organisatie, culminerend in het onbetwistbare primaat van Petrus raakte volledig op drift.

Er bleek weinig meer heilig. En het gong zo snel, dat het bijna niet meer bij te houden was. Maar de Nederlandse kardinaal was daar, de rots in de branding. Hij was een man die dit volksdeel met natuurlijk charisma leidde door de woestijn van religieuze wanhoop. Zo werd deze man gecultiveerd. Hij was zelf geloofswaarheid geworden. Ik was destijds bij allerlei katholieke organisaties aangesloten die maar steeds weer samendrumden ter innerlijke bezinning. En ik kende Alfrink dus wel, want hij kwam altijd even langs, bij openbare manifestaties. Alfrink hechtte bijzonder aan de ceremoniële eerbewijzen, zijn kardinalaat verschuldigd.

Hij fronste, als hij niet met zijn titel “Uwe Eminentie” werd aangesproken, als de ring aan de rechterhand niet werd gekust ter begroeting, en niet iedereen ging staan bij zijn binnentreden. We gunden het hem, hij gold als volmaakt integer. Maar reeds vanaf zijn installatie als coadjutor te Utrecht, ter opvolging van de dementerende kardinaal Joannes de Jong, had deze canoniek administrator er werkelijk alles aan gedaan om het binnenkerkelijk ontuchtschandaal totaal te verdonkeremanen. Aangiften werden onderuit geschoffeld. Aangevertjes bedreigd. Hun ouders onder druk gezet. Getuigen geschoffeerd. Verklaringen vervalst en gedenatureerd. Star van ontzetting zat ik erbij als bij de Deetman-zittingen het weer eens onomstotelijk bleek.

Geen middel werd geschuwd. Sociale werkers, RIAGG-beambten, advocaten meldden het, gaven het toe, politieambtenaren met opsporingsbevoegdheden lichtten het toe. Deetman relateerde het zwijgend. Hij trachtte het zoveel mogelijk in dramatiek te reduceren, toen ook bleek dat andere gepurperden bij de maandelijkse bisshoppenconferentie aan de Maliebaan te Utrecht daartoe decennialang samengespannen hadden, tot en met de overduidelijk volkomen onnozele kardinaal Simonis toe. Het kwam nu allemaal uit. En toen kwam monseigneur Piet Kasteel te Rome vanwege het Nederlands college aldaar nog even uiteenzetten bij de KRO dat de priesterschap van de alleenzaligmakende kerk toch ook heel erg veel goeds had gedaan. Er kon toch weleens een fouterik tussen zitten? Dat had je toch overal wel? En we moeste toch ook niet overdrijven. Kom, kom, wat euvel was er nu eigenlijk misdreven? Met beslagen brillenglazen nam ik kennis van die zienswijzen van monseigneur die maar al te vaak door gelijkgestemde prelaten nadien in de Lage Landen werden gearticuleerd. Dat zou ik nooit meer kunnen vergeten.