Asielbegunstiging

Nooit is helemaal duidelijk geworden waarop de rechterlijke macht het uitgangspunt deed steunen dat asielzoekers mogen liegen tegenover de overheid van het land waar zij trachten toelating te verkrijgen op basis van hun vluchtrelaas. Er zit toch iets innerlijk tegenstrijdigs in. Je vlucht omdat je vervolgd wordt door je eigen overheid. Dat je die overheid niet kunt vertrouwen ligt voor de hand: dat is ook de essentie waarom je elders juist toelating wilt krijgen.

Maar waarom zou je de overheid van dat land, dat je vraagt om toelating, nu niet willen vertrouwen?  Waarom zou je die vervolgens omtrent identiteit, vluchtrelaas, herkomst, vervolgingsgronden en perspectieven in de nadere toekomst voor wat betreft een discriminatoire, wrede of onmenselijke behandeling of bestraffing – ik parafraseerde hier de waarborgnormen van artikel 3 EVRM – op het verkeerde been willen en mogen zetten? Dat je dat doet, in het algemeen, is natuurlijk begrijpelijk.

Want dan duurt de procesgang bij die staat waar je heul wilt vinden langer, je bent van een langduriger feitelijk verblijf verzekerd. Een verblijf dat in een land als Nederland omringd is van borgen van humanitaire opvang die dat verblijf veraangenamen – waarbij Nederland verhoudingsgewijs vrij ver gaat. Vervolgens, in een land als Nederland, kun je dan zeker zijn dat de administratie je gaandeweg technisch niet verwijderbaar gaat vinden, vooral als je ook nog eens met een verblijfsgerechtigde een exclusieve persoonlijke relatie weet te ontwikkelen, blijkend uiteindelijk, uit een huwelijk, een samenlevingsovereenkomst of een aantoonbare vorm van cohabitatie of samenwoning op aldagelijkse basis. Een soort feitelijke voordeurdeling.

Dan wordt, alweer op basis van hoe de Nederlandse rechter artikel 3 EVRM extensief pleegt te interpreteren, een uitzetting wederom op die grond wreed of onmenselijk. En vandaar dat asielbegunstiging, vaak geïnitieerd door non gouvernementele organisaties die pretenderen het supranationale humanitaire recht te dienen, een zelfstandig verdienmodel kan worden. Deze organisaties wekken op tot asielfraude: zij bevorderen, vergemakkelijken en lokken uit dat een schijnrelatie van dien aard kan ontstaan en aannemelijk wordt, met zelfs bewijsminima die tevoren per scenario gedefinieerd worden via jurisprudentie omtrent de kenmerken van feitelijke cohabitatie.

En zo ontstond sedert 1990 waarlijk een soort industrie in het teweegbrengen van schijnrelaties die toelating impliceerden in Nederland, waarbij het schijnhuwelijk preferent was, omdat daarvoor bewijstechnisch eigenlijk een huwelijksboekje placht te volstaan. Een boekje dat daarom een begeerlijk en kostbaar waardepapier aan toonder werd.

Het was daarom dat de Interdepartementale Stuurgroep Immigratie (ISI) flankerende sancties rijksbreed wilde zien ingevoerd tegen het teweegbrengen en begunstigen van illegaal verblijf of schijnrelaties, zoals dat schijnhuwelijk. Want dat laatste was daarom lucratief, omdat doorgaans de ongelukkige verblijfsgerechtigde die dat huwelijk aanging in gemeenschap van goederen trouwde, daar dat de standaardvorm is van het huwelijk in Nederland.

Stel je geen vermogensrechtelijke huwelijkse voorwaarden, dan is die gemeenschap er automatisch. De daardoor van rechtswege genaturaliseerde vreemdeling heeft dan daardoor toelating tot Nederland – en zijn collectieve zekerheidssector. Hij scheidt echter nadien, meestal na drie maanden, krijgt de geschatte helft der gemeenschap, meestal liquide, wordt zelfs alimentatie- en bijstandsgerechtigd en krijgt verdere voorliggende stoffelijke voorzieningen.

De organisatie die deze procedure begunstigt int vervolgens de forfaitaire provisie die hoog ligt en vaart daar dus wel bij. Zo wordt asielbegunstiging óók weer een lucratief verdienmodel, evenals de transporteur van de vreemdeling, door wiens tussenkomst de vreemdeling te Nederland geraakt. De vervoerder dus, in deze periode van 1990-2000 meestal nog een luchtvaartmaatschappij die de transportprijs vangt, eventueel nog provisie en verder nergens voor aansprakelijk is.

Daarom besloot de ISI, op voorstel van de voorzitter Hans Grosheide, dat hier een strafrechtelijke aansprakelijkheid voor vervoerder, begunstiger en deelnemer moest worden voorzien in de Vreemdelingenwet en het Wetboek van Strafrecht. Zie nader hiervoren in 2023 https://gerardstrijards.nl/grosheide/ Artikel 197a van dat Wetboek definieert die begunstiging, anterieur of posterieur aan de toegangsverschaffing, als een zelfstandig misdrijf tegen de openbare orde met substantiële strafbedreigingen. Zulks terwijl, in verbinding daarmee,  artikel 7 van de destijds nieuwe, immers aangevulde, Vreemdelingenwet  en geactualiseerde uitvoeringsbepalingen daarbij de vervoerder en zijn deelnemers ook nog een verplichting oplegde de vreemdeling die ten onrechte toelating kon aanvragen of kreeg, terug te nemen en te vervoeren naar de staat van herkomst.

En zulks  ongeacht de generieke desolate status van dat land economisch bekeken. De rechterlijke macht verzette zich daartegen, omdat ze meende dat daarmee die vervoerder ook impliciet de gegrondheid van een mogelijke asielstatus van de te vervoeren persoon náár Nederland zou moeten gaan beoordelen bij de eerste controle van het ticket.

Die macht vond dat asielering een onherleidbare overheidstaak was. En dat de beoordeling of er asielgronden konden zijn niet uit te besteden was. De ISI kon dat echter weerleggen. Maar de onwil om deze civielrechtelijke terugnameclaim van waarde te verklaren bleef bestaan bij die macht. Ze wilde er niet aan.