Autonomen III

De presidente van de Hoge Raad vraagt zich nadrukkelijk af in het TROUW-interview hoe het toch mogelijk is dat in een staat als Nederland steeds meer mensen zich afwenden van hun overheid en deze als een vijand zien. Ze raadt aan daar toch eens een gedegen zelfstandig onderzoek te doen. Deze opstelling baart deerlijke verwondering. En noodt tot kritische reflectie. Want hoe is het mogelijk dat deze gezagsdrager namens dat hoge college van staat deze vraag nog kan stellen?

Hoe wereldvreemd moet je nog zijn om deze kwestie nu nog afzonderlijk aan de orde te stellen? En wat zegt dat over dat college zelf? Want men mag en moet toch aannemen dat deze presidente eerst dat interview heeft doorgesproken met de voorzitters van de kamers die dat college samenstellen. Die hebben dus ook deze vraag in ieder geval niet merkwaardig gevonden. De symptomen van de voortgezette drastische vervreemding tussen de burger en de overheid zijn uitvoerig geanalyseerd op de nieuwe private you tube-kanalen die sedert meer dan drie jaar het overheidshandelen gedetailleerd bespreken.

Men signaleert de toenemende onbereikbaarheid van de overheid voor de meest voor de hand liggende vragen. De burger wordt geacht digitaal zeer geschoold te zijn en daarvoor de verschillende overheidssites te bezoeken, waarop men kan inloggen opdat men geconfronteerd wordt met een grote diversiteit van vraagstellingen, waarop men kan aanklikken. Dan komt men in een menu terecht, waarin rubrieksgewijze deze vragen kunnen worden afgevinkt. Deze vragen zijn allemaal gesteld in een onnavolgbaar ambtelijk jargon dat alleen helder is en begrijpelijk voor de ambtenaren bij de desbetreffende instelling, dienst of het agentschap.

Wie het kent, heeft er geen moeite mee, maar daaronder behoren de doorsneevraagstellers in ieder geval bijna nooit. Hetgeen voorzienbaar zou moeten zijn. Kenden zij dat jargon wel, begrepen ze het, hadden ze een begin van overzicht in de bestuurlijke taken, zorgplichten en bevoegdheden, dan waren ze doorgaans niet in de moeilijkheden gekomen die ze nu noopt de site te bezoeken. Verder blijkt vaak dat de rubrieken elkaar overlappen en dat de mogelijke antwoorden innerlijk tegenstrijdig zijn en de vrager verder in dwaling brengen.

Vooral de uitgebreide voorgestelde formulieren die de vrager moet invullen, vaak via alternerende reeksen, kennen een taalgebruik dat losgezongen is van de spraak van alledag. Krijgt men bij toeval of door een godswonder inderdaad na vele stonden wachten en aan de lijn hangen eindelijk een fysiek persoon aan de lijn, dan pleegt deze óf gebrekkig Nederlands te spreken óf het jargon, dat hij hardnekkig blijft volhouden omdat hij bevreesd is zich te vergalopperen.

Het beruchte (kinder)toeslagenschandaal is er steeds een eclatant voorbeeld van geweest. De opstelling van de ambtenaren die mondeling antwoorden gewaagt van de vrees dat zij een gewenst resultaat toezeggen of zich tot iets verbinden waartoe ze niet bevoegd zijn, terwijl ze toch ook niet duidelijk kunnen maken, waartoe hun bevoegdheid strekt. De mensen worden stelselmatig met een kluitje in het riet gestuurd, maar ze moeten tevoren wel eerst veel privacygevoelige informaties prijsgeven.

De ambtenaar geeft nooit op wie hij persoonlijk is en waarom hij het is die aan de lijn komt. Maakt hij afspraken, dan is maar de vraag of deze nagekomen zullen worden, en in ieder geval zijn ze weer gesteld in het jargon dat als groene zeep tussen de natte handpalmen wegschiet. Met de beslissingen van het genoemde hoge college van staat is dat traditioneel zo. Men heeft vaak een advocaat die cassatiezaken pleegt aan te nemen nodig om ze uit te leggen naar concrete consequenties.

In zoverre is het niet vreemd dat de presidente deze vraag stelde. Beangstigend na zovele geruchtmakende overheidsderaillementen en apert falen van ambtelijke zijde is dat wel. Wie de gang naar de overheid moet maken komt in een kronkelende steeg terecht, waaruit men nauwelijks kan ontsnappen laat staan dat men zijn bestemming bereikt. Daarop is die steeg ingericht. En daarom draagt de burger de aanlegger ervan geen goed hart toe.