Besnijdenis des Heren

Na de twee kerstdagen, waarin wij wat landerig wederom ons volslagen onbekende rituelen in de parochiekerk ondergingen had je tot en met 31 december de geheimzinnige reeks plechtigheden die tezamen het “Octaaf van Kerstmis” vormden. Die serie liturgische merkwaardigheden eindigde met 1 januari, nieuwsjaarsdag. Daarop werd zijdelings de besnijdenis des heren gevierd.

Dat gebeuren stond vermeld in een merkwaardig kort Evangelie op die dag. En wel bij de Evangelist Lucas, die er verdomd kort spel mee maakte. Zie Lucas 2, 21 Hij stelt dat er acht dagen waren verlopen en dat dus het kind Jezus besneden moest worden. Nu was in alle vóórgaande Evangeliën  enorm gedetailleerd geëmmerd over allerlei omstandigheden en details die rondom de geboorte van Christus hadden gespeeld. Ik was via buurtjongens wel te weten gekomen wat de besnijdenis precies voor ingreep was.

Er waren voldoende knapen die dat plastisch wisten uiteen te zetten. Christus was een joodse jongen geweest. Dus hadden Maria en Joseph ook bij Christus het voorhuidje van de penis laten verwijderen. Op de achtste dag na de geboorte. Dat mocht beslist niet later. Dat stond ergens in het verbond dat de Joden hadden met God, dat dat moest. Abraham was er mee begonnen, met dat wegsnijden bij zijn zoontjes en bij zichzelf, dus iedere echte Jood moest het nu óók laten voltrekken, die ingreep, want anders kwamen er moeilijkheden.

Nu zagen we Jezus nooit zonder onderbroek op de plaatjes of als beeltenis. Hij droeg, net als wij op zwemles in het Eindhovense sportfondsenbad in ieder geval altijd een raar soort flobberbroek die gebreid scheen om de lendenen en zelfs aan het kruis op Golgotha waren die lendenen en die streek keurig bedekt met een flinke gesteven luier, zodat we geen geslachtsdelen ontwaarden. Dat vond ik ook juist. God ging niet naar het toilet, dus had hij verder weinig in die streek te makken.

Wel vond ik het raar dat de Bijbel er verder niet veel van rapporteerde, als of ergens deze ingreep niet de moeite van het bespreken waard was. We konden precies vertellen hoeveel schapen er in de stal rondom de kribbe hadden gestaan, waar de os en de ezel zich snuivend ophielden, wat de aartsengel allemaal had doorgegeven en hoe een ster was blijven stillestaan, maar deze toch wat bloederige chirurgische ingreep met kans op infecties werd niet nader uit de doeken gedaan, letterlijk. Er was iets mee. Dat liet ik mij niet afheksen. En nadat de kapelaan Verhoeven ons weer had zitten doorzagen over de wijze waarop wij als misdienaren het confiteor – de schuldbelijdenis – moesten opzeggen, gestrekt gelegen op de altaartreden uit het hoofd de Latijnse strofen opdreunend, stelde ik dus wel de vraag over de betekenis van deze besnijdenis en waarom dat niet heel uitvoerig in de preek aan de orde kwam. Verhoeven zag het zuchtend aankomen, hij vond mij lastig. Dat was ik ook. De pastoor sloeg doorgaans perplex, maar verwees dan naar Verhoeven en die had altijd antwoord, meestal flink gecompliceerd.

Maar hier niet. Hij stelde vast dat het was zoals het was. En dat ik niet moest zeuren. De kerk had er kennelijk toch moeite mee om vast te stellen dat Christus alles bij elkaar toch maar was begonnen als Joods jongetje, dertien in het dozijn. Hij was niet meteen als Koning begonnen. Maar dat aspect mocht verder fysiek en historiografisch niet uitgediept worden. Waar het gebruik van de besnijdenis historisch zijn oorsprong vormt, is onbekend. Niet alleen de Israëlieten maar ook andere volkeren in het Nabije Oosten kenden de besnijdenis van jongetjes. Bijna allemaal.

De Perzen, de Meden en ga zo maar door, ik noemde die naties, machten en krachten al. Mogelijk hadden zij het overgenomen van de Egyptenaren, die het wellicht om hygiënische redenen hadden ingevoerd. Maar er waren ook oosterlingen die niet besneden. Wat vond God, ook wel in de wandeling Jahweh, dáár dan van? Over de Assyriërs, Babyloniërs en Filistijnen wordt in de Bijbel gezegd dat zij de besnijdenis niet praktiseerden.

Deze ‘onbesnedenen’ – dit werd een scheldwoord – werden dan ook als vijanden van Israël beschouwd. Van de Grieken is bekend dat zij de besnijdenis verafschuwden, wat gevolgen had voor de Joodse godsdienst in de hellenistische wereld. De Joden waren enge mannetjes, oordeelden zij. En dat vonden de Romeinen toch óók. Dat kan je bij Flavius Josephus wel lezen. Maar ook bij Plinius de jongere. Er was hier iets loos. Dat voelde ik destijds aan mijn water.

Ik ben er wel overheen. Emotioneel, dan. Ging Christus toch naar het toilet? Ik dacht niet, dat ik dat aan de meester moest gaan vragen. Op school. Het feest van de Besnijdenis des Heren (In Circumcisione Domini) is via de Gallicaanse ritus terecht gekomen in de Romeinse ritus. Bij de liturgiehervorming van de jaren zestig van de vorige eeuw werd dit feest afgeschaft. In de gewone vorm van de Romeinse ritus wordt op 1 januari voortaan het Hoogfeest van Maria Moeder van God. Op de kalender van de buitengewone vorm van de Romeinse ritus (Missale Romanum 1962) staat op 1 januari: Octava Nativitatis Domini (Octaaf van de Geboorte des Heren).