CIA en de instandhouding van dit manicheïsme

Nadat in 1948, ter gelegenheid van de inval in Tsjecho-Slowakije die Rusland beraamd zou hebben volgens de CIA bevestigd was dat de Sowjets Slecht waren en bleven, ontwikkelde de CIA vaardigheden in het versterken van dat wereldbeeld waarin Het Oosten slecht was en Het Westen Goed. In Invasie in de Cubaanse Varkensbaai was er in april 1961 een typerend voorbeeld van. De Invasie in de Varkensbaai op Cuba is de mislukte invasie aldaar door rechtse Cubaanse ballingen in april 1961, gesteund door de Amerikaanse CIA. Fidel Castro was op Cuba in 1959 aan de macht gekomen.

De invasie had het doel het linkse bewind van Fidel Castro omver te werpen. De aanval werd afgeslagen waarna Castro en zijn bewind zich sterker gingen richten op de Sovjet-Unie en het communisme. De zittende president Dwight D. Eisenhower was van deze CIA-regie niet op de hoogte gesteld bij deze knullig uitgevoerde invasie, maar reageerde naderhand heftig op deze onder zijn politieke verantwoordelijkheid opgezette interventie. Niettemin had hij toen al als een van zijn laatste handelingen als president, de diplomatieke betrekkingen met Cuba.

Vlak daarna werd hij opgevolgd door de democraat John F. Kennedy, die in de presidentiële verkiezingen van november 1960 de Republikeinse vicepresident Richard Nixon met geringe marge had verslagen. De belangrijkste erfenis die Eisenhower voor hem naliet, had betrekking op Cuba. Op 29 november van het voorgaande jaar had deze de plannen goedgekeurd voor een invasie van het eiland door Cubaanse ballingen, onder toezicht van de CIA. Met name de vice-directeur Cabell en de directeur waren hier goed van op de hoogte.

Op tal van plaatsen in het zuiden van de Verenigde Staten werden met hulp van de CIA Cubaanse ballingen getraind voor de invasie; het gemak waarmee de Amerikaanse betrokkenheid kon worden aangetoond, leidde ertoe dat Kennedy de invasieplannen met het grootste wantrouwen bezag, en een maand tevoren opdracht gaf om de plannen drastisch te wijzigen. In dit verband had Eisenhouwer tevoren gewaarschuwd voor de in zijn ogen volstrekt onverantwoorde acties en pressies vanuit het conglomeraat dat hij aanduidde als het USA-militair industriële complex.

Hij ried zijn opvolgers dat complex nader in kaart te brengen en vooral alert te zijn op de verbindingen tussen dat complex en de CIA. Kennedy, die vooral bezorgd was om de zichtbare betrokkenheid van de VS, verzekerde tevoren in de media dat wie een inval deed op Cuba, daarbij zeker niet zou worden gesteund door de Amerikaanse strijdkrachten. Het resulteerde in een nieuw en vooral minder grootschalig plan, terwijl het in de Amerikaanse media inmiddels gonsde van de geruchten over een ophanden zijnde invasie van Cuba.

Op 17 april 1961 vond de invasie in de Varkensbaai en op Playa Girón plaats; volgens het oorspronkelijke plan zouden twee dagen tevoren de militaire vliegvelden van Cuba worden gebombardeerd door de VS, maar dit onderdeel werd op last van Kennedy geschrapt. Omdat luchtoverwicht een cruciaal onderdeel van het invasieplan was, werden hiermee de kansen op een overwinning voor de Cubaanse ballingen drastisch verkleind. Ook Kennedy’s weigering Amerikaanse troepen in te zetten als de invasie zou misgaan, droeg daar aan bij. In de laatste uren, toen de kleine luchtmacht van Castro de landingspoging al bijna had afgeslagen, werd Kennedy gebeld door generaal Charles Cabell, adjunct-hoofd van de CIA, met de mededeling dat de motoren van de Amerikaanse vliegtuigen al warmliepen op vliegdekschepen vlak voor de kust van het eiland.