Contempt of Parliament

Het Engelse common law-recht kent het begrip “contempt of parliament”. Vertaald: “minachting van het parlement”. De volksvertegenwoordiging minachten. Het is al in de vroegste tradities van het Engelse systeem verankerd waarin sprake is van een vertegenwoordiging van het belastingbetalende kiezersvolk. Het is een vaag begrip, net als dat van “contempt of court”, minachting van het hof waarvoor men als burger moet verschijnen om deel te nemen aan enige rechtszitting ter waarheidsvinding, strafrechtelijk, burgerrechtelijk of bestuursrechtelijk. Het is een omschrijving van een opstelling, een houding, waardoor men de volksvertegenwoordiging op enigerlei wijze hindert om haar constitutionele taak te verrichten: het adequaat controleren van de regering.

Wij hebben het niet in onze wetgeving als misdrijf opgenomen, een misdrijf tegen de grondwettige regeringsvorm. In 1855 heeft Floris van Hall er alles aan gedaan om deze invoering van een dergelijk misdrijf te voorkómen. Artikel 355 van het Wetboek van Strafrecht behelst alleen maar dat ministers strafbaar zijn voor grondwetsschending, schending van wetten of algemene maatregelen van bestuur van de staat of het medeondertekenen dan wel uitvoeren van koninklijke besluiten van dergelijke maatregelen die strijden met de grondwet. Maar wie de enquêteverslagen met de bijbehorende conclusies en aanbevelingen vanaf 1946 naleest, komt er al spoedig achter dat de ondervraagde minister die voor een enquêtecommissie verscheen bijna altijd dergelijke wetten of maatregelen schond, al was het alleen maar door de Tweede Kamer niet te informeren door uitvoeringshandelingen binnen de formele kring van zijn ambtsbediening.

Altijd was daarvan sprake. In alle gevallen had de minister niet voldaan aan de informatieplicht die volgt uit artikel 68 van de Grondwet. Maar steeds bleek dat toch een straffeloze doodzonde of althans één die geen enkele wereldlijke aansprakelijkheid van de betrokken minister tot gevolg had of mocht hebben. Daarin, in dat laatste, zat het venijn. Gijs van Aardenne mocht eigenlijk toch in het politieke charade-spel mee blijven dansen, ook al had hij gewaagd van een voortgezette minachting van het parlement, een opstelling en gedragingswijze waarvan de ministers in de kabinetten eigenlijk een beroep of gewoonte maakten en dat soms ook nog eens toegaven. Maar dat laatste deden ze node en niet vaak, en eigenlijk alleen maar wanneer ze door de media er onherroepelijk toe geprest werden, want de volksvertegenwoordiging zelf drong nauwelijks aan. Ik raad sterk af om het Britse begrip van “contempt of parliament” wettelijk hier in ons nationale systeem in te voeren. Wij hebben hier in ons strafrecht een legaliteitsbeginsel dat vergt dat delictsomschrijvingen de stafrechtelijke gedraging en de mogelijkerwijs bijbehorende gevolgen heel precies objectief omschrijven naar aard van de bijbehorende daden, omstandigheden, gevolgen, hoedanigheden, middelen, schuldvormen en mogelijke doeleinden. Het klassieke wetboek van strafrecht doet dat ook zoveel mogelijk, hoezeer ook lang niet altijd. Er zijn delicten die alleen maar omschreven zijn naar een globale aanduiding van schuldvorm en gevolg. “Dood door schuld” is daar een berucht voorbeeld van.

Maar het delict “contempt of parliament” doet zelfs dat niet, want het geeft niet precies op welke geestesgesteldheid de dader moet hebben gehad toen hij de minachting deed blijken voor de volksvertegenwoordigers die hem verantwoording vroegen. Het is niet zeker, dat de dader daarvoor “opzet” moet hebben gehad of dat “grove nalatigheid ”ook een straffunderende aansprakelijkheid vestigt. Dus: onachtzaamheid ten aanzien van de functionele betekenis van de aan de volksvertegenwoordiging opgedragen controletaak. De houding die erop neerkomt dat het er eigenlijk niet zoveel toe doet wat die volksvertegenwoordiging ervan vindt omdat er tóch geen meerderheid in de Tweede Kamer is die de manmoedigheid opbrengt om tenminste de minister naar huis te sturen. Reeds omdat de ministersploeg weet dat die manmoedigheid er stomweg niet is.

Dat hebben ze tevoren bij de consultaties via het interne coalitieoverleg al kunnen zekeren. Daarom blijft de Nederlandse volksvertegenwoordiging systemisch tandeloos. In Engeland is dat anders en daarom moest Boris Johnson toch definitief de groene bankjes van de conservatieve partij in het House of Commons verlaten. Waarmee doorgaans een staatkundige loopbaan beëindigd is. Want men hield Boris bij meerderheid in contempt wegens leugenachtigheden tijdens het beruchte vragenuurtje, ook al ging het eigenlijk om betrekkelijke onbenulligheden. Maar verder zou ik beslist de wetten nu een tijd laten voor wat ze zijn. Op dit punt van de ministeriële verantwoordelijkheden.

Gaat men daaromtrent een wetsvoorstel aanhangig maken dan geeft men de Kamer een motief dat vervolging tegen een bewindspersoon niet aanhangig gemaakt kan worden totdat dat voorstel afgehandeld is. Dat zou de Kamer graag willen. Maar de kiezers niet. De zon der gerechtigheid moet opgaan.