De Hoogere Burgerschool aan het Bleijenburg te Den Haag

In zijn geharnaste brochure “Van hedensdaags staatsburgerschap” pakte Thorbecke, onze geniale grondwetsherziener,  uitvoerig uit over de taken van de middenklasse die hij toelating had gegeven tot het constitutionele bestel via een herziening van het actieve en passieve kiesrecht in 1848. Zie de blogs 21/02/2022- 21/03/2022 vv hiervoren. Thorbecke voorzag een systeem waarbij een belastingaanslag op jaarbasis in de vorm van directe afdrachten over grond, vermogen, winsten en vermogensaanwas in welke zin ook rechtsgrond zou zijn om het kiesrecht in beide varianten te effectueren. Dat systeem zou nog bij nadere wettelijke regelingen worden ingevoerd. Bij een wet, die de grondwet voorschreef, een uitvoeringswet dus. Men noemt zo’n wet een organieke wet.


Thorbecke benadrukte dat een actieve bijdrage aan het regeringsstelsel veel inspanningen vereiste van de betere burgerij. Die zou zelf haar staatkundige idealen moeten kunnen formuleren. Hij verweet haar dat ze tussen 1814 en 1848 volkomen indolent was geworden. Ze liet alles maar aan de regering over. Die verschool zich vervolgens in de schemering van de achterkamertjes. Die maakte flink misbruik van die indolentie van die middenklasse. Die regering stelde de koning in staat om alles wat niet bij de grondwet van 1815 was geregeld maar te bedisselen per koninklijke besluiten, waarbij die koning geen enkele verantwoording droeg jegens de volksvertegenwoordiging. Vooral niet in budgettair opzicht. Zodat de burgerij ineens in 1840 werd geconfronteerd met een staatsschuld van het astronomisch bedrag van 2200 millioen Rijnlandsche Guldens.

Want de koning had politionele acties gevoerd in de Archipel in het Verre Oosten – onder meer de Java-oorlog – industriële lange termijn kredieten gegund aan monopolisten in de Borinage en op de Rijnvaart en ingrijpende waterstaatskundige werken doen uitvoeren ten faveure van de elite, de geïmmuniseerde kaste van de liberalen. Die was starnakel rijk geworden. De koning óók. De burgerij had geslapen. Nooit had ze de ministers ter verantwoording geroepen. Ze had zelfs enthousiast gereageerd op de oorlogsverklaring aan de Belgen die in opstand schenen te zijn gekomen. Ze had niet gevraagd hoe die opstand was ontstaan, wat de achterliggende omstandigheden waren en of geweldpleging inderdaad het juiste middel was.

Pas in 1840, toen de koning waarachtig de staatschulden hadden willen doorberekenen via directe belastingen en accijnzen – wat een razende inflatie had veroorzaakt ten aanzien van het volksvoedsel – was de middenklasse uit haar dromeloze slaap wakker geschrikt. Maar ze was gepanikeerd. Ze had geen idee, wat ze moest doen, waar ze stond, ze had geen stem. Dat was ook de eigen schuld van die burgerij. Die had waarachtig nou nooit kritisch gekeken naar het kabinetsoptreden. Die had geen geopolitiek inzicht willen ontwikkelen. Die wist eigenlijk niet wat vrijhandel was en de meestbegunstigingsclausule in internationaal verband. Of wat het inhield dat het koninkrijk Pruisen ineens achter de oostelijke achteruitgang van Nederland was komen te liggen. Daarom was intensieve herscholing het parool, vooral ten aanzien van het commerciële verkeer in den lande en dat met het buitenland, de aardrijkskunde en de rechtstradities in het buitenland. De eerste beginselen van de proefondervindelijke wijsbegeerte: scheikunde, natuurkunde, planimetrie, wiskunde, differentiaal-rekenen.

Dat, zo gaf Thorbecke aan, moest geschieden via een gestandaardiseerde Hoogere Burgerschool. De HBS. De normen van dat onderricht moesten substantieel worden geformuleerd in een uitvoeringswet op het middelbaar burgerlijk onderwijs. De gemeenten konden daarin voorzien maar ook het rijk. De rijksoverheid zou gelden ter beschikking stellen, maar dat onderwijs ook degelijk superviseren en inspecteren, vooral via strenge tussentijdse examens. Via gecommitteerden uit een andere regio dan waarin de te inspecteren onderwijsinstelling lag. De organieke wet had Thorbecke in concept gereed. Maar hij werd als minister-president gewipt in 1853. Hij  ging in oppositie. En bleef hameren op die HBS-wet. Consistent. Penetrant. En met kennisvoorsprong.

Pas na 1860 sprong het licht op groen. Thorbecke ramde eerst de rijksHBS-sen in Groningen, Roermond en Tilburg er door. Maar toen een gemeentelijke in Den Haag. In het gebouw voor de volksgaarkeuken waar hij, toen hij nog in Leiden woonde elke keer langskwam als hij op Hollandsche Spoor was uitgestegen. Een verzakt gebouw met loodsen aan een modderig en zompig erf. Waar de behoeftigen Rumfordsoepen, regeringsbroden en normaalworsten kwamen halen en tweede hands kleding werd bedeeld op dinsdag en donderdag, onder de directie van de familie-Van Hogendorp.  Die had dat sedert 1810 gedaan. Het gebouw stortte bijna in elkaar toen de gemeente het overnam in 1865. Thorbecke was bewoner van Den Haag geworden en oefende geduchte invloed uit. De gevel werd eclectisch neoclassisistisch vernieuwd. In hardsteen met voorname festoenen en timpanering. Het ligt wat achterwaarts aan het Bleijenburg. De soeploods had steeds flink gewalmd en ook traankokerij bedreven. Dat moest buiten zicht en het burgerlijk reukvermogen blijven. Aan de vieze, vervallen en modderige Bleijenburg. Het is thans, na restauratie,  een prachtgebouw. Weer een monument voor Thor. De Koninklijke Academie van Beeldende Kunsten zit erin.