De stripe-ackers in het kerckewoud in jachtend Eindhoven

Eindhoven is echt geen mooie stad. Ik kan het weten, want mijn jongelingsjaren heb ik daar doorgebracht. Een fabrieksstad, geëxplodeerd in het begin van de twintigste eeuw. De derde industriële revolutie deelde zich aan deze stad van Kempenland mee. Vertraagd, zoals alles in het Nederland van toen. En in dat van nu. Vergis u niet. Grootschalige fabrieken, aangedreven door immense stoommachines veranderden het stedelijk landschap grondig. Dat kan je nog zien aan de onevenwichtigheid die Eindhoven nog steeds in zijn grondplan vertoont. Moderne projectontwikkelaars verergerden dat alleen maar. Daarin begunstigd door het gemeentebestuur. Toch zijn er wonderbaarlijke plekjes in deze stad, waarin de eeuwen hebben stilgestaan. Zo op het oog.

Er is in de wijk Strijp een mastodont-achtig kerkgebouw, toegewijd aan de heilige Trudo. Die was een militair gedelegeerde van de prins-bisschop van Luik. Die weer een militair gouverneur was van de drie machthebbers uit de ijzeren achtste eeuw: de koningen van het westelijk rijk, het midden-rijk en het oostelijk rijk. De erfgenamen van Karel de Grote. Die hadden bonje met elkaar, zoals families in onverdeelde boedels moeten hebben, als de erflater schielijk gestorven is zonder testamentaire voorzieningen. Ze knokten heel wat af. Vooral over het beheer van de Maas. De belangrijkste transportader van die dagen van het zuiden naar het noordwesten. Naar de zee en naar de bergen van Centraal-Europa. de bisschop moest de neutraliteit van Maasdal en Maasbedding borgen.

Hij had daarbij steunpunten nodig. Die vond hij bij de open plaats op de Centrale Oost-Brabantse slenk, toegewijd aan Wodan. De god van de noordelijke heidenen. De recht-plaats van Wodan. De Wodan-celle. Woensel. Zo heet die plaats nu. Er werden daar geschillen beslecht. De bisschop van Luik zette daar een fortificatie op met een kerkje. Van daaruit werd nog een steunpunt gezocht meer zuid-oostelijk in het dal van Dommel en Gender, die daar mengen. Daar in dat dal lag een rug, die droog bleef in de tijd van de herfstoverstromingen. Een streep. Een stripe. Strijp. De Romeinen hadden die Strijp al bezet. Er was een tempel voor de godin Nehaellennia. De zaakwaarnemers van de bisschop zagen de strategische waarde van de streep dus zitten. Als de Romeinen dat al deden, dan wás dat gewoon zo. Die Romeinen, die hadden daar kijk op.

Er was op de streep een primitieve offerplaats. Een groot blok zandsteen was bewerkt met een voorstelling van genoemde godin. Zodat de Romeinse grensbewakingsbataillions daar hun godin konden smeken om hen bij te staan in het onheilspellende, drasse, Striper-land met zijn ontelbare kraaien in huiveringwekkende gagelbossen. De gagel, een plant voor arme, verzuurde grond. Ze wijst op bosgeesten, tovenarij, schimmige geesten in de mist die een soldaat het moeras intrekken.

Bij dat blok kwam dus een kerkje. Dat blok werd gekliefd. Een stuk werd bewerkt tot een primitieve Golgotha-scene. De andere helft werd een doopvont. Zo was de Striper-kerk een gekerstende plaats geworden. De bisschop scheidde gronden toe op de stripe. Een priester moest ervan kunnen leven. De Kercke-ackers. Er was ook wat opgaand hout. Het Kerckewoud. Staat allemaal in de belastingcohieren van die bisschop. In Luik. Die niets wist van die stripe, natuurlijk. Maar Rutte, onze geëerbiedigde minister-president heeft daar ook geen benul van. Zeg nou zelf.