De zaterdag vliegt om

Geer maakt eigenlijk op dit moment weinig mee. Hij komt zelden op straat. Twee keer in de week om kwart voor zeven naar  Appie Heijn om boodschappen in te slaan. Verder zit hij dagen achter elkaar op zijn studeerkamer om syllabi te schrijven voor de Open Universiteit, de Volksuniversiteit en de Europa-universiteit te Brugge. De tijd vliegt echt om. Zo nu en dan gaat de telefoon.

Dan is het meestal iemand van de Groote Heerensociëteit “De Witte” die zijn eenzaamheid niet langer verdragen kan, en Geer nodig heeft om zijn frustraties te uiten over het feit, dat de sociëteit dicht is. Geer heeft door de week nauwelijks tijd om zo iemand thuis te noden — want daar gáát het de beller natuurlijk om. Geer werkt zich te pletter. De regering gooit het lager onderwijs maar ook het middelbaar onderwijs weer open.

Dan gaan de universiteiten daarin méé. Die willen vanaf weer inhaalcursussen doen geven. Dat betekent dus voor Geer: in de zomermaanden weer fysiek voor de collegezalen staan. Vandaar dat Geer zo druk is met de vervaardiging van die syllabi, want de intellectuele inhoud moet daarvan auteursrechtelijk onbelast zijn. Er mag niemand zijn, die beweren kan: die syllabus is gedeeltelijk of grotendeels “gepikt” uit een boek dat Geer geschreven heeft voor Kluwer, Gouda Quint of de uitgeverij Tjeenk Willink. Nee; Geer moet de auteur zijn ten behoeven van dit specifieke lesmateriaal.  En hij moet het allemaal zelf bedacht hebben.

Maar op de zaterdag, kan Geer naar het Centraal Station komen. Achter dat station is het Anna van Buuren-plein, een groot winderig plein omringd door torenhoge gebouwen. Daar staan houten bankjes aard- en nagelvast in het trottoir  en daar is ook de grote winkel die koffiebekers met monsters slijt. Daar kun je, als je drie euro erbij doet, dan heel drinkbare koffie krijgen in een grote kartonnen beker. Die kan je dan oplurken terwijl de randstadrail over de hoofden zwaar rommelend op de eerste etage van het station af en aan rijdt. Dan komen de leden van Geers tafel óók om gramstorig te bespreken dat de corona-crisis een streek van de linkse rakkers is.

Het zijn allemaal ouwe mannetjes, die vroeger verschrikkelijk hóóg waren en er de wind onder hadden bij hun mensen. Ze dragen op hun ouderwetse jagersjasjes allemaal fier het baton van een hoge onderscheiding terwijl ze krampachtig hun hoedjes proberen vast te houden, opdat die hoofddeksels niet meegezogen worden in de trekwinden van de aanstommelende randstadrailtreinen. Vroeger, zo bespreken we, was alles beter. De jeugd wist zijn plààts en had eerbied voor tradities.

Omdat Geer de jongste is, kijken ze dan beschuldigend in Geers richting. Daarom kijkt Geer soms gramstorig rond, en doet blijken dat Geer de zitting wil opheffen. Dan verzekert iedereen Geer haastig dat het toch gezellig is. Ze weten zich geen raad met zichzelf. Thuis scharrelt hun vrouw rond, die dolblij is dat haar echtgenoot opgelazerd is en voorlopig niet terugkomt. Want door de corona-crisis zitten de moegekeken echtelieden elkander lelijk op de lip.

Geer merkt dan, dat mannen alléén zich niet kunnen amuseren en zich ook niet goed onderhouden. De meesten zijn niet goed geschoren. Geer detecteert twee verschillende sokken — hoewel beide toch min of meer van dezelfde kleur — en neemt waar dat het aroma van een beperkt aantal verschoningen zich aan de atmosfeer mededeelt. De kunstgebitten knarsen onophoudelijk. De trillende handen morsen wat kostelijke koffie. Een junk komt in steenkolen-Engels om een euro schooien. Dan kijkt iedereen naar Geer, die vermoeid het wijze hoofd schudt en zegt “Lamento, memino! Mas nao te comprendo!” Dat helpt doorgaans. Niemand van deze oude lullen maakt wat mee en allemaal kijken ze veel te veel televisie, waarop jonge mensen beweren dat de oude van dagen te veel verpleegkundige zorg behoeven.

Daarom, zo zeggen ze, is deze crisis goed. Er wordt lekker opruiming gehouden in de verpleeghuizen en aanleunwoningen. Daarna gaan we vertellen wat er veranderen moet bij “De Witte” en wie het bij de  commissarissen te hoog in de bol heeft. Terwijl hij als ambtenaar toch maar een lage dienstrang had. Dat houdt de gemoederen bezig. De junk komt weer langs, houdt toch nog eens zijn mok op, waarop Geer reageert met een rondborstig: “Sao seure! Venlich Ochtal Langsömere!”, dat helpt de man de brug over. Zo komen we de middag zonder exhibitionisten door. Stram, met de wind van  achteren, gaan we naar onze respectieve huizen. De avond ligt woest en ledig vóór. Nu nog wat pastoorsmuziek en Geer is rijp voor de zondag.