Defectuus translatio imperii XII

Bij de Vrede van Westfalen werd nu eindelijk erkend dat staten, om aan het internationaal rechtsverkeer deel te nemen, territoir moesten bezitten. Want anders was de cuius regio, eius religio-politiek die ingezet was door Hendrik VIII van Engeland en voortgezet via Luther en zijn vorsten die hem protegeerden, niet uitvoerbaar. En alleen die politiek kon, mits door een statenmeerderheid erkend als rechtsgeldig voor hun onderlinge evenwichtsverhoudingen, een einde maken aan de voortwoekerende godsdienstoorlog.

Dat gold natuurlijk ook voor de Republiek Nederland met zijn zeven autonome provinciën. Dat staatje had groot belang bij deze vrede. Want het was flink op weg om een onevenredig groot koloniaal imperium te vestigen. Maar dan moest het niet hoeven rekenen met de voortdurende dreiging van landoorlogen uit het zuiden of het oosten. Want dan zou het een duchtig mobiel huurlingenleger op de been moeten houden.

Dat kon Bruin in 1640-1650 niet echt trekken, zelfs niet als het zijn oorlogsvloot steeds mobiliseerde op basis van gehuurde en heringerichte koopvaardijvaartuigen met beproefde schippers die van wanten wisten. Holland had alles te winnen bij deze vrede. Maar de andere provinciën lagen dwars, al was het alleen maar om Amsterdam te treiteren. Aldus weer ambtelijke obstructie tegen het welbegrepen eigen staatsbelang in. De staten van de provinciën buiten Holland trachtten de Vrede te frustreren en werden alleen door omkoping op andere gedachten gebracht.

Vandaar dat netwerkcorruptie sedertdien systemisch is voor het Nederlands staatsapparaat. Zagen de Staten-Generaal in dat de Westfaler Vrede een zegen was voor het staatje? Helemaal niet. Ze verhevigden hun obstructies en drongen competente staatslieden van hun zetels. En werden beloond met sinecures, de renten waarvan ze belegden te Londen, waar ze hun goudoptastingen veilig achtten. Dat bleven ze doen tot 1780.

Geen denken aan dat de veelgeroemde regenten inderdaad een nationaal belang nastreefden. Ze dachten niet aan de onderdanen en al helemaal niet in termen van enig zelfbestemmingsrecht, maar dat deed nu eenmaal niemand in Europa die de teugels voerde van de staatskaros. Dat zou ook zo blijven.

Inmiddels werkten de uitvoeringsarrangementen van de Vrede van Münster voor de Nederlandse Republiek ongedacht gunstig uit. Brabant, Zeeuws-Vlaanderen en Limburg oostelijk van de Maas werden militaire barrièregebieden ter zekering van Holland dat zich nu volkomen toelei op winstmaximering zonder scrupules. Vooral bij toonderbewijzen van deelneming in handelsvennootschappen. Dat kon het zolang Groot-Brittannië en Frankrijk elkaar het licht in de ogen niet gunden en voorts omdat heidenen handelswaar waren, wat ze, overigens, voordien ook geweest waren, overal ter wereld. De Republiek kon zich nu consolideren, waarbij de Bijbel naar believen ook bron van rechtvaardiging was, nu dominees konden aantonen dat Holland uitverkoren was door God, ook die van Jahweh en consorten, wat dan ook elders hun benaming mocht wezen.

In Münster was die God door de afgevaardigden van de Staten dan ook aangeroepen per eed. Een nieuw legitimatiemoment. Al ervoer dat niemand zo in dat jaar, en al bleken de arrangementen gecompliceerd en vaak onuitvoerbaar. Maar nu was er dan toch een translatio imperii gegund, al was het op het nipte gebeurd en zonder dat iemand de consequenties door had. Maar dat was bij Constantijn niet anders.