Doctorsbul cum laude

Met het proefschrift ging het voortvarend. In 1982 was het geschrift, “Facetten van Dwaling in het Strafrecht” af.  Het was sterk kennistheoretisch gericht. Het volgde ook scholastieke indelingen. Het inventariseerde de strafrechtelijke schuldvormen opzet, voorbedachte raad, oogmerk, culpa of schuld, verwijtbaarheid en de varianten daarvan. Maatschappijbestormend was het allerminst. Ik kreeg er een loffelijk iudicium voor en later de Tjeenk Willink Prijs. De faculteitsraad te Tilburg misprees het als maatschappelijk irrelevant. Het was luchtfietserij. Je hád er niks aan. Het drukken in duizendvoud, zoals voorgeschreven was door het promotiereglement kostte tienduizend guldens. Bij Gouda Quint te Arnhem. Dat was een rib uit mijn lijf. Zoals ook de receptie en het promotiediner mij knaken kostte. Maar ik dacht dat deze prestatie mijn vaste aanstelling zou begunstigen.

Dat bleek allerminst het geval. Binnen de vakgroep kwamen Nieboer en ik nog meer terecht in een reservaatspositie. De nieuwe hoofdmedewerker, die inmiddels de speciaal voor hem bedachte aanstelling had gekregen van “avondrector” wist de gemoederen aardig op te stoken tegen het onzalige christelijk duo. Daarin bijgevallen door de collega proximus die inmiddels een hartstochtelijke relatie ontwikkelde met de jongste medewerkster penitentiair recht. Dat was een fraai uitgevoerde meid die ook nog eens stewardess bij de Sabena was. Die vliegtuigmaatschappij had een uiterst erotiserend uniformpje ontwikkeld voor deze luchtgastvrouwen met opwindende splitten in het kokerrokje. Ze verscheen daarin regelmatig op de werkvloer. De strafrechtsgeleerde, die gehuwd was met een aanmerkelijk oudere Italiaanse vrouw, keek zijn ogen uit. Dat was begrijpelijk. Er was veel te zien. Ook op die vloer.

Zo kon deze beroemde geleerde op middelbare leeftijd toch weer eens nieuwe dimensies in zijn academisch bestaan ontdekken, tot vermaak van studenten en vakgroep, die daarvan best op de hoogte waren. De twee geïsoleerde christelijke fundamentalisten hadden natuurlijk niets in de gaten. Ze waren, dat moet goed in het oog gehouden worden, wereldvreemd en Lebensverneinend. Ze hadden geen connectie met de revolutionaire levensfeitelijke werkelijkheid. Totdat de Italiaanse vrouw haar beklag kwam doen over deze gloedvolle en prille relatie bij Nieboer. Dat kon deze voorzitter toch niet goed vinden, wat er allemaal bij de bestudering van het strafrecht als collateraal effect in incarnate zin werd gescoord? Dat kon Wim niet. Hij wist geen hemelse raad. Hij legde dat aan mij voor. Ik zag er ook geen gat in. Het was, zo bracht ik uit, niet in overeenstemming met de sacramentele staat van het huwelijk als verbinding die god tot stand had gebracht. Dat bracht de zaak niet echt in het gareel. Maar dat hoefde ook niet.

De hoogleraar, op duchtige vrijersvoeten, wenste geen obstructie bij de toegevingen aan zijn ongeregelde begeerten. Dat deed hij mij aanstonds telefonisch weten. Een te billijken standpunt. De verworpen vrouw had inmiddels ook de voorzitter van het curatorium ingelicht met referte aan Wim. Die werd ook door deze gezagsdrager geraadpleegd. En die zeide tegen zijn collega proximus, nog altijd in het strafrecht, dat hij alles bij elkaar toch gaarne had dat de stewardess elders een betrekking zocht. Het leek hem niet bevorderlijk voor de transparantie der verhoudingen binnen de vakgroep. Dat werd hem zeer euvel geduid. Het was een private aangelegenheid. Waar bemoeide hij zich eigenlijk mee?

Daar had Wim niet zo snel van terug, ook al kreeg hij thuis vaak zware stamppotten voor zijn kiezen met uien, dikke jus en kaantjes. In het lunchtrommeltje zat zelfs dikbesmeerde peperkoek. Roomboter. Terwijl dat eigenlijk zo slecht was voor zijn hart. Want hij had dichtslibbingen in de coronaire slagader. En daarvoor werd hij in deze periode vaak geopereerd. Hij bleef dan lang weg. Hij had een huisje op Ameland. Daar was het fijn jutten, deelde hij mij per briefkaart mede. Veel wrakhout en afgedreven lading. Huisje
“Eveline”. Breed strand. Ontembare zee. Donkergroene weiden met schapen en dwarsheggen.  Hartelijke groeten, met mij gaat het opperbest. Die kaart ontving ik thuis. Met wangunstige voorgevoelens. Wat de toekomst brengen moge, mij geleidd’ des heren hand. Een sombere zang, met één volle tel per klinker te zingen, begeleid door zwaar koper op een wielende novembermiddag als de regenwolken zich samenpakken. Donkere slagschaduwen tekenden zich af in mijn vestibule. Nadat de postbode veelbetekenend had geklepperd met de brievenbus. Want veel post kreeg ik niet. Dat zou veranderen. Ik ging veel ambtsmissiven krijgen vanuit Tilburg. Het was nog in de windselen der toekomst verscholen.