Driekoningen II

Pas veel later heb ik begrepen waarom in Kempenland zolang deze driekoningen-processies zijn gekoesterd tot dieper in de twintigste eeuw. Want ik veronderstel dat heden ten dage geen hond meer wat begrijpt van deze optochten, folklores en zangen. Te weinig Bijbelkennis, geen besef van kerkelijke tradities en vooral niet van de christelijke stammenstrijd tussen de rivaliserende confessionele volksdelen die elkaar alles bij elkaar toch ook het licht in de ogen niet gunden. Want besef wel: de Hervormden, Gereformeerden en Roomsen hebben tot 1966 wel nauw samengewerkt in de landelijke politiek, maar zulks alleen omdat ze ertoe genoodzaakt werden door de “andersdenkenden”.

Dat waren de humanisten, sociaal-democraten, de communisten en de liberalen die in de confessionaliteit geen enkele staatkundige samenwerking geborgd zagen voor wat betreft de klassieke staatstaken. Te weten: de defensie, de handhaving van justitie, politie, openbare orde en vreemdelingentoezicht alsmede de waterstaatskunde. Dat laatste is natuurlijk typisch voor Nederland. Als polderland. Elke keer, als de confessionele partijen onderling onmin kregen over de onzienlijke taakstellingen van de staat in het publieke domein – bij de handhaving van de openbare zedelijkheid, de huwelijks- en gezinsband, het lager en middelbaar onderwijs, de openbare kunstpreservering, de seksuele integriteit en moraal en de zedekunde — vochten ze elkaar de tent uit. Geen harmonie was van zelfsprekend.

De Brabo’s, van nature honderden jaren katholiek als vanzelfsprekendheid, hadden er enorme last van gehad bij hun emancipatiestrijd tegen de Hollander. Van hun roomse ontremmingen hadden ze nooit openlijk mogen gewagen. Behalve als het een traditie gold die onafgebroken was voortgezet sedert de Val van Den Bosch in 1629. Toen de staatse troepen in naam van de Republiek van de Zeven Verenigde Provinciën deze stad hadden kunnen doen capituleren. Het Braboland kwam onder toezicht van de Raad van State. En uit was het met hun openbare manifestaties tenzij het erediensten golden die sedert mensenheugenis waren voortgezet in het publiek domein. Deze driekoningenoptochten waren er het residu van in de vijftiger jaren. En daarom bleven de jongens die als koningen kwamen aanbellen hun onbegrijpelijkheden gregoriaans uitbulken: de Hollander had er niet van terug. Ik geef nog zo’n tekst, die ik ook heb meegezongen:

1

Wij drieën zijn drie koningen, drie blommen uit de streek.

Wij trekken door het Kempenland, vanaf Bergeyk tot Beek.

Refrein:

Wij zijn drie koningskinderen

al mee ‘nen hout’re knie,

drie koningen uit Kempenland.

Ons moeder hiet Marie.

2

D’n dikste vorst is Balthasar, Wij drieën zijn drie koningen,

drie blommen uit de streek. Wij trekken door het Kempenland

vanaf Bergeyk tot Beek.

Refrein:

Wij zijn drie koningskinderen

al mee ‘nen hout’re knie,

drie koningen uit Kempenland.

Ons moeder hiet Marie.

3

Die grijzen uil hiet Melchior,hij is zeer oud en wijs.

Zijn snevelneus wijst recht en slecht, naar ’t aardse paradijs.

Refrein etc.

4

En Caspar daar, al is ie zwart,wordt zeer door ons geëerd.

Want weet dat ’t kiendje in de stal geen mens discrimineert.

5

We reizen mee de hondekar, de kar van Mie van Loon,

want ook den Heer van het heelal verafschuwt rijk vertoon.

6

Een vossenhol is ons verblijf, d’n hemel is ons dak.

Allé, steek dus uw gulle gaaf in deze bedelzak.

7

D’n bedelzak gaat vol en vet naar pater Leo’s land,

waar gans den oogst van ’t veurig jaar verschroeid is en verbrand.

8

D’n tocht doorheen de woeste hei heeft ook ons hart verschroeid.

Dus, vrienden, fluks d’n brand geblust en mee ’n pint besproeid.

9

Wij drinken op uw goei gerief en op ons Lieven Heer.

En als Mol ons het leven laat, zien wij malkander weer.

De onbegrijpelijke tekst is te vinden bij: Het kiendje op de heide (1981) Een Kempische ballade, naar oude trant geschreven voor ‘Ut Muziek’, voor de echte Driekoningen en voor al het goei volk dat daar omheen danst. tekst: Jan Naaijkens – muziek: Harrie Franken