Duško Tadíc, de proefverdachte van het Joegoslavië-tribunaal

Tadíc werd de eerste oorlogsmisdadiger, berecht door het Joegoslavië-tribunaal, dat in 1993 werd opgericht door de Veiligheidsraad. De raad werd daarbij gestuurd door Washington. De implosie van de Sowjet-Unie had de geopolitieke machtsverhoudingen op de Balkan drastisch verstoord, ik gaf het aan. En wel op zódanige wijze dat eigenlijk de fundamentele destabilisatie van dit stuk Nabije Oosten in Europa was ontstaan die zich ook vóór de Eerste Balkanoorlog had voorgedaan. Die destabilisatie was ontstaan omdat het Ottomaanse Rijk overduidelijk iedere effectieve greep op dat stuk Europa was kwijtgeraakt. Het Rijk kon de interne soevereiniteit binnen dat areaal niet meer effectief handhaven als de bezettingsmacht, die het was geweest sedert de Val van Constantinopel in 1453.

Voordien had dat Rijk steeds overal strategische steunpunten kunnen ontwikkelen bij zijn militaire veroveringen gericht op een kolonisatie van de Balkan in de Naam van Allah en zijn tot geweldpleging oproepende Profeet in de naam van de Eeuwige en Onveranderlijke. Na de Val was die effectieve kolonisatie alleen maar mogelijk geweest door collaboratie te begunstigen van de oorspronkelijke volkeren uit de regio, die bereid waren, zij het in schijn, zich neer te leggen bij de door de Ottomanen ingevoerde theocratie onder leiding van de Sultans te Istanboel. Want zo ging Byzantium thans heten, eermaals de zetelplaats van Keizer Constantijn. De collaborerende volkeren hadden via de dominantie van de Ottomanen zich allerlei immuniteiten, privileges en staatkundige prioriteitsrechten kunnen aanmatigen ten laste van de Slaven die de theocratie onder de Sultan hadden verworpen bij iedere wapenstilstand en militaire capitulatie.

De Serven waren daarin steeds vooropgegaan. Ze bleven christelijk. Maar ze richtten zich nu naar de Patriarchen in Moskowië, in de streek die wij nu Rusland noemen, want van Het Westen hadden ze niets te verwachten. Petrus, de Vicaris van Christus, de Paus, te Rome had enorme conflicten met de westerse koningen en hun vazallen die zijn primaat in wereldlijke zaken niet aanvaardden. Hij was daarom vrijwel machteloos oostwaarts. De Kroaten hoorden tot de oorspronkelijke collaboranten van de Sultan en diens koloniale regenten. Al bleven ze katholiek. De Kroaten hadden steeds de pest gehad aan de Serven. Die buitten ze nu vindingrijk uit met behulp van de Ottomanen. Die Serven waren derderangsburgers en dienden vaak als slaven voor de Ottomanen die ze bij scheepsladingen ook vervrachtten naar het Verre Oosten via het monopolie van de Sultan van Zanzibar.

Na de totale implosie van de Sowjet-Unie herleefde het oude conflict tussen Serven en Kroaten dat dateerde van de dertiende eeuw, toen de Ottomanen noordwaarts waren komen aanrukken. De haat tussen deze volkeren herleefde flakkerend als een veembrand: dat was óók gebeurd in de Eerste en Tweede Wereldoorlog. De Kroaten hadden steeds met behulp van de Duitsers en Oostenrijkers getracht de Serven uit te roeien. De Serven hadden daarbij zich weten te verweren met behulp van de Russen, hun broedervolk, die ook nooit voor de Ottomanen waren gezwicht. In 1991, toen het machtsvacuüm door genoemde implosie op De Balkan voelbaar en tastbaar werd ontstond een burgeroorlog met allerlei Blut- und Boden-achtige aspecten, die deze strijd een ideologische diepgang scheen te geven die voor Het Westen niet meer navoelbaar was. Het was een wederzijdse uitroeiingsoorlog.  In een regio waarin bloedwraak en familievetes vanzelfsprekend waren.

De voormalige president Tito had die emoties kunnen bedwingen via de terreur van een politiestaat. Maar die politiestaat had Tito alleen kunnen handhaven met actieve bijstand van Het Kremlin. Dat was na 1991 niet meer echt mogelijk. De Serven, steeds de trouwe bondgenoten van Moskou, moesten het zelf maar uitvechten. Dat deden ze dan ook, alsof de Slag bij het Merelveld van 1389 gisteren was verloren — door die Serven, ten gevolge van het feit dat de Kroaten de Serven hadden laten barsten in hun bevrijdingsstrijd tegen de Turken of Ottomanen. De volkeren vochten dus elkaar de tent uit sedert 1991 en begingen de gruwelijkste misdaden, zoals Uitverkoren Volkeren onderling gewoon zijn te doen. Een westerling moest niet naar strategische doeleinden vragen. Zeker niet naar vredestermen. Er was haat in de straat en poep op de stoep, dat wás nu eenmaal zo, en daarom moest de tegenstander uitgeroeid, want het was diens schuld.

De USA zag nu zijn kans schoon: de Sowjet-Unie was er niet meer en het was eens tijd om de positie van Washington in De Balkan grondig te verstevigen. De USA stelde nu voor om een Militair Tribunaal als dat van Neurenberg op te richten ter strafvorderlijke berechting van de plegers van oorlogsmisdrijven gedurende de burgeroorlog. De Veiligheidsraad accepteerde bij resolutie 808 van 22 februari 1993 deze maatregel. Hij richtte het Joegoslavië-tribunaal op dat in Den Haag zou zetelen. Het zou, kortgezegd, de Neurenbergse jurisprudentie voortzetten. Het bijbehorend procesrecht werd samengevat in een statuut, dat het Tribunaal ook in staat stelde werkenderweg dat procesrecht bij te stellen en ook in nieuw overgangsrecht te voorzien voor de rechtsmachtuitoefening, de van de UN-Charterspartijen te vorderen rechtshulp – zoals uitleveringen, arrestaties, inbeslagnemingen en gerechtelijke plaatsopnemingen ter fine van bewijsgaring.

Op 3 mei 1993 stond dat alles op papier in een rapport van de UN-secretaris-Generaal en op 25 mei werd dat bekrachtigd door de Veiligheidsraad. Er was ook al een verdachte: de Bosnisch-Servische hulpagent van politie Tadic. Een wat slungelachtig mannetje waarop men voor deze gelegenheid de hand had weten te leggen. Een beroepsschlemiel die de overweldigende macht die hem tijdelijk door tussenkomst van de Serven was gegund niet had weten te beheersen. Een proefverdachte. Bij wie succes – een veroordeling op alle punten – gegarandeerd was. Het tribunaal kwam te zetelen in het Aegongebouw aan het Churchillplein te Den Haag dat voor dat doel absoluut ongeschikt was.