Eurobonds als plakmiddel

Eurobonds worden als waardepapieren aan toonder altijd uitgegeven voor de gezamenlijke rekening van de staten van de EUROzone. Dus waar de EURO de pasmunt is. Ze zijn uiteraard verhandelbaar, ook en juist binnen de Unie. De staten met een sterke begrotingsdiscipline zijn van den aanvang mordicus tegen deze bonds geweest. Dat zijn Nederland, Finland, Duitsland en Noorwegen. Brussel was en is categorisch vóór deze bonds. Omdat de uitgifte ervan Brussel weer een centraliseringsmiddel biedt om de Unie langzaam naar een staatkundige federatie te leiden, het al besproken federatie-ideaal.

Eurobonds werden daarom voor het eerst voorgesteld in een rapport van de Brusselse denktank Bruegel, toen in een “getrapte” vorm: een deel van de totale staatsschuld zou op deze wijze (en dus voor de perifere landen) goedkoop gefinancierd kunnen worden, en het restant op de normale (voor perifere landen)  duurdere wijze: hiermee zou het beperkt dekkingsrisico geborgd en de speculatiedrift bedwongen worden en ook een rem komen op monetaire financiering door de Centrale Banken van leningen met een groot risico terzake van de delging der aflossingen. De Europese Commissie publiceerde in november 2011 een “green paper” waarin diverse mogelijkheden uiteengezet werden.

En gaf aan – en daarmee werd dit groene papier ook tendentieus en gepolitiseerd — dat aldus de solidariteit van de van de Unie ten aanzien van de zwakkere broeders systemisch afgehecht zou zijn. De sterkere landen – ik noemde ze al – zeiden dat dit pas aanvaardbaar was wanneer die zwakke broeders die deficiëntie niet aan zichzelf en hun begrotingsbeleid op nationaal niveau te wijten zouden hebben. Geld geven aan een broeder die dat onmiddellijk verbrast in hopeloze projecten en stuntachtige tegemoetkomingen gewaagt van een verkeerde solidariteit. Spanje, Italië en Griekenland werden nog niet genoemd, maar dat deze tot de club van zwakkeren hoorden was eigenlijk algemeen aanvaar, al mocht daarover nooit gesproken worden.

De credietcrisis-2008 bleek nu een breekpunt: de zwakkeren kregen hun nationale staatshuishoudingen maar niet op orde omdat ze drastische en pijnlijke ingrepen ten nadele van hun onderdanen niet wilden invoeren die ter sanering van hun begrotingen echt nodig waren, al hadden ze door boekhoudkundige truukjes en vervalsingen in hun verantwoordingen aan Brussel de hele tijd de Commissie daar grotelijks belazerd. Griekenland spande de kroon. Vanaf eind 2011 werd door de perifere eurozonelidstaten steeds sterker aangedrongen op de invoering van eurobonds; met name de Duitse regering (doch ook Nederland en Finland) bleven tegenstander. Bij de informele Eurotop van 23 mei 2012 bleken de tegenstellingen nog onverminderd aanwezig te zijn. Wel was, kort daarvoor, overeenstemming bereikt over een (in omvang beperkt) programma van het voor gezamenlijke rekening financieren van infrastructuurprojecten. De Griekse staatsschuldencrisis was toen al een feit. Een onverwacht gebleken feit. Russel was overvallen door de publiciteit. Niet door het feit.

Want de Griekse regering had die crisis jarenlang toch sluw, maar niet listig, kunnen verheimelijken door stomweg haar rapportages over de nationale begrotingen en de tekorten vindingrijk zodanig in te richten dat de tekorten konden worden weggeschreven onder vage posten. Brussel was constant bedrogen. Maar dat bedrog was op een gegeven moment niet meer te verheimelijken: veel expertise was er niet voor nodig om deze te traceren. Eurocommissaris Jeroen Dijsselbloem had er geen moeite mee. Het eind was zoek toen Griekenland ook ronduit, eigenlijk schaterend, toegaf dat het de kluit belazerd had.  En dat het ook geen redres meer voorstelde.

Europa moest daar maar van af zien. Athene eiste integrale kwijtscheldingen en vroeg meteen nieuwe subsidies aan. Dat was een financiële ramp voor Europa. Een ramp die nog lang onder het tapijt werd geschoven, ook door Brussel, maar die Griekenland in mei 2010 eigenlijk nog triomfantelijk uitserveerde óók. Griekenland bleek puur onbetrouwbaar en werd nu van de internationale kredietmarkt geweerd. Athene kon dus niet langer het éne gat stoppen met het andere door een soort piramidespel te spelen, wat het toegaf decennialang gedaan te hebben.  De regering van Giorgos Papandreou kreeg toen te maken met grote financiële niet af te dempen tegenvallers: het vertrouwen in Griekenland was en blééf weg.

Het verweer van Athene was dat Brussel bij beter opletten de vervalsingen meteen had kunnen ontwaren.  De Griekse overheid lichtte nu zelfs toe hoe ze jarenlang de financiële cijfers vervalst had als nationale bedrijfspolitiek: dat was ook, zo rekende Athene schaamteloos voor, elders niet ongebruikelijk.  Mede als gevolg van de internationale kredietcrisis en voortgaande ongecontroleerde uitgaven raakte Griekenland in een structuurloos betalingsmoratorium die ook gevolgen voor de rest van de eurozone had. Alleen met de hulp van de EU-landen en IMF kon voorkomen worden dat Griekenland failliet ging. De EU en het IMF schoten het land te hulp met leningen. De afspraak was: in ruil daarvoor moest Griekenland het begrotingstekort direct terugdringen. Dat deed het niet. Dat gaf het toe. En zei dat Europa dat risico desbewust had aanvaard. Waar de weer verschafte leningen aan besteed waren bleef óók in het duister. Dat was in Athene ook traditie.