Europese illegalen

De Nederlandse rechter, die pas echt met een aanmerkelijke aanwas van documentloze illegalen in Nederland te maken kreeg, waarbij de Nederlandse overheid hun verblijf mogelijk maakte en eventueel begunstigde door stoffelijke voorzieningen, raakte aardig de kluts kwijt door Die Wende van 1989. Omdat toen het verschil tussen het feit van de toegangsverschaffing enerzijds en de rechtshandeling “toelating” juridisch van groot belang werd terwijl de Vreemdelingenwet dat onderscheid niet goed in een betekenistitel vastlegde.

De gang van zaken was bij deze soort zaken meestal de volgende: een documentloze vreemdeling kwam binnen de Nederlandse landsgrenzen via een landinwaarts gelegen internationale luchthaven. Meestal, destijds, Schiphol. Maar luchthaven Zestienhoven kon ook, soms zelfs dat te Valkenburg bij Leiden of dat te Welschap bij Eindhoven. De Marechaussee deed daar de internationale grensbewaking en moest soms daarbij ook omzien naar EU-rechtsregels. De documentloze vervoegde zich bij de grenscontrolepost. Die lag dus binnen Nederland.

Daar deelde hij mee dat hij verblijf kwam houden, soms repte hij zelfs van asiel. Dat laatste deed hij vooral als hij tevoren in contact was geweest met mensensmokkelaars, vaak optredend in georganiseerd verband en doorgaans op vluchten waarvan bekend was dat passagiers collectief hun identiteitsbescheiden in volle vlucht door de hogedrukplee spoelden nadat ze zich vergewist hadden dat hun transportmiddel zich in de Nederlandse territoriale luchtkolom bevond. Technisch waren ze op dat moment te Nederland, alleen nog niet op de grond.

De Marechaussee had de instructie deze documentlozen terug te wijzen naar de transitruimten waaruit ze waren verschenen en liet de Dienst Vreemdelingenzaken komen. Dat gold ook, als er wel identiteitsbescheiden waren, maar die waren vermoedelijk vervalst. Aan de vervalsingskenmerken kon men meteen zien dat deze centraal waren toegebracht: de minutieuze bijtekening met inktpotlood van het stempel over foto en documentbladzijde, de stelling van de visa, de voor de route significante stempelingen, de cijfervolgorde in het documentnummer en de herkomstadministratie, de kleurstelling van de kaften en de samenstelling van de papiersoorten met watermerken, de zegelingen en de handtekeningen op de uitgiftedatum.

Kennelijk centraal voorzien, aangebracht door lieden die daar een beroep of gewoonte van maakten. De Dienst Vreemdelingenzaken verscheen, stelde de vervalsingen nader vast, de intellectuele wijzingen nopens herkomst, nationaliteiten, identiteiten en tenaamstellingen en de standaardisering van het bijbehorende riedel nopens vluchtnoodzaak, ontheemdheid en oorlogstoestand of conflictgebied. De Dienst besloot meestal dat deze aspecten nader onderzoek verdiende, maar liet niettemin de vreemdeling niet aan zijn lot in de transitruimte over: deze kreeg toch verdere toegang, verschaft door die Dienst naar een ruimte waar dekens, voedsel, ligging en verschoning geborgd waren en soms zelfs de beoefening van enige religie die de vreemdeling opgaf te belijden en te willen uitoefenen.

De vreemdeling placht op dat moment, bij deze grensbewakingspost nog wel het passagiersticket te hebben. Dat lag voor de hand: vervoersmaatschappijen handelden nu eenmaal uit winstbejag, stonden geen transit toe zonder dat ticket en hielden ook nog rekening met de mogelijkheid dat de vreemdeling teruggenomen zou moeten worden op de retourvlucht. Verder moesten zij op basis van diverse verdragen ook in staat zijn de overigens documentloze initieel te identificeren bij de verdenking van terrorisme gericht tegen de veiligheid der burgerluchtvaart.

Dat was sedert de tachtiger jaren aangescherpt wegens de talloze politiek gemotiveerde luchtvaartkapingen en aanslagen tegen vliegtuigen in volle vlucht. Er ging nu een onderzoek van start dat vrij lang kon duren. De documentloze werkte nooit mee, wist vaak dat hij de tussenkomst van de burgerlijke rechter kon inroepen wanneer hij in Nederland was en wisselde doorlopend van identiteit en vluchtverhaal. Bedenk: ook Hirschi Ali deed dat, beriep er zich later op dat ze dat mocht doen volgens niet nader gedefinieerd humanitair recht dat haar zulks waarborgde en werd daarin door pressiegroepen onmiddellijk gesteund, officieel door politieke partijen bijgevallen en van raad en zelfs daad gediend.

Zo iemand, hoezeer ook technisch illegaal bleef dus maanden “in procedure”. Eerst bij de Dienst, later bij de burgerlijke rechter. Al die tijd verbleef betrokkene in Nederland met behulp van de overheid, die ook verder meewerkte aan de omzetting van tijdelijk afgegeven identiteitskaarten die recht gaven op deelname aan onderwijs, integratietrajecten, collectieve voorzieningen en subsidies zoals beurzen, huurvergoedingen, inschrijving in zorgtrajecten en cursussen, zelfs die van Cursorisch Landbouwonderwijs. De rechter besloot dan uiteindelijk: deze persoon moet gelden als “toegelaten” en moet juridisch gelijk gesteld worden met een rechtmatig ingezetene voor een duur van méér dan drie maanden.

Aanzienlijk meer. Het feit dat de overheid de inreis had aanvaard, deze verder had begunstigd en doen resulteren in een zwevende status, soms zelfs sterker dan die van de officiële verblijfsvergunning anticipeerde op de beoogde onherroepelijke toelating, de instemming van de overheid met het feit van het verblijf voortgezet langer dan drie maanden. Dat feit sprak zich rond en werd onderdeel van de expertise van de smokkelaars die wijzigingen in de Vreemdelingencirculaire eerder kenden dan de beambten of agenten van de Dienst Vreemdelingenzaken.