G.B.J. Hiltermann-II

De sonore, staccato toonzettende stem van de uit het middenrif sprekende Gustaaf of Guus Hiltermann was zeer geschikt om het gezinshoofd-Strijards vrijwel terstond in sluimering te brengen. De toon was niet alleen gedragen, maar ook leerstellig en vermanend. De verpakking was een archaïsch Nederlands dat enigszins deed denken aan dat van Nicolaas Beets in diens Camera Obscura, de smaakmakende novellen uit de eerste druk van 1839 die neerkwamen op een gestileerde kopieerkunst des dagelijks leven. Betrouwbaar, nadrukkelijk en geen wederstreving duldend rolden de volzinnen uit de enorme luidspreker van de Philipsradio die er automatisch van begon te brommen.

Een zeer regelmatige ademhaling verried dan ook allengs dat de kostwinner de dogmata die Hiltermann den volke veil bood wel tot de spelonken van de kwabben deed doordringen, maar niet intellectueel digereerde. Ze vielen als het ware voor het bewustzijn van de luisteraar als gloeiende sintels neer, de temperatuur in de voorkamer aangenaam opjagend maar niet verleidend tot enige reactie, zéker niet die van enige tegenspraak. Daar kon Hiltermann dan ook in het geheel niet tegen. Ons gezin zat middelerwijl ademloos te staren naar het vitaal tafereel dat zich dramatisch voltrok in het glazen paludarium, waarbij de witten het onherroepelijk aflegden tegen de gepantserde monsters die geen erbarmen of mededogen ontwikkelden, al was soms het bloedbespatte slottafereel voor de aandachtige toeschouwers hemeltergend.

De bewerkstelliger van een en ander was tot luidruchtig snorken vervallen, daarmee de doodsstuipen in de bak ritmisch begeleidend. Aangezien ook de radiocolumnist zijn dramatische themata op vergelijkbare cadens uitserveerde, waarbij voor de luisteraar weinig hoop meer overbleef voor enige dageraad der volksbevrijding, trof dit het gezelschap dat in deze voorkamer nog bij vol bewustzijn was recht in het hart. Mijn moeder ging dan ook met vertrokken gelaat naar de keuken om de glazen ranja voor haar kinderen gereed te zetten op het granieten aanrecht, terwijl het hels gesnork uit de voorkamer nu gepaard ging met smekkende geluid omdat de slaper kennelijk diep doordrong in verdrongen herinneringen uit het onderbewuste.

Niettemin mocht géén der nazaten ook maar kuchen, niesen of een schuifbeweging maken die van enig gerucht gepaard ging. Want dan werd het gezinshoofd toch verward wakker, wild om zich héén ziende, met de verzuchting op de lippen dat een oude vermoeide man verdomme geen tuk gegund werd door het ondankbaar gespuis dat zijn aanzijn dankte aan het feit dat hij zich het dagelijks schompes werkte.

Zodra Hiltermann kloek de beschouwingen kloek en onherroepelijk had afgerond met de woorden:  de toestand in de wereld, kwam de gezinsverwekker op de bank weer volstandig tot leven, zij het, dat hij geruime tijd verwezen voor zich uit bleef staren. Hij verrees niettemin, op zoek naar de jonge klare.  Want daar had een arme ouwe man op de dag des heren recht op en huppelwater had nog nooit een mens kwaad gedaan. Inmiddels was ook in het paludarium een zekere rust ingetreden, maar dat hield bepaald de eeuwige vrede niet in, zoals Hiltermann meermalen dreigend placht vast te stellen tijdens zijn beschouwingen die méér bijdroegen aan de beklemmende rust der zondag dan het traditionele kerkelijke en ochtendlijke klokgebeier ooit zou kunnen doen. Het zijn de zondagen die men niet vergeet.