Geer en Goor worden het nooit eens

Wat de zuster meedeelde stond nogal ver af van de alledaagse werkelijkheid, om het zwakjes uit te drukken. De zuster was belangwekkend, omdat zij geheel was verpakt in een zonderlinge textielkolom. Zij was een grote zwarte, zichzelf verschuivende zuil. Met een enorm wit koord, waaraan een lange rinkelende rozenkrans met kralen als karbonkels . En dan die enorme kap, waarin in de linnen gesteven diepte een pratende mond was. Salesia droeg ook een grote bril met dik omrande patrijspoortglazen.

Eindhoven – St. Theresiakerk Strijp Carmelitessenstraat 2 17-1-2018 – Fotograaf Bert van Herk

Daarin bolle schitterende spiegelende helften met  dioptrieën  die de pupillen sterk vergrootten, waardoor de religieuze sterk leek op de kikvors die ik bij ons thuis in de vijver had zien drijven. Ze droeg ook nog herenmolières, die zwart-glanzend onder de stootrand van haar habijt uitkwamen. Die schoenen zag je bijna nooit, door de lengte van het kovel in het habijt. De zuster liep daardoor voetloos rukkerig door de glimmend geboende kloostergangen, wat haar iets stoomtram-achtigs gaf, zoals die van de Zuid-Hollandsche Locaal-Spoorweg-Maatschappij naar het eiland Voorne. Zij was door dit alles het Gezag. Dat zei mijn moeder dan ook gemelijk, toen ik, pront doorstappend tijdens de lunchpauze, verslag deed van de Bijbelse geschiedenis. Ik moest niet zulke praatjes hebben en mijn boterham opeten. Dat laatste heb ik gedaan. Het eerste bleef moeilijkheden baren.

Als dit het Gezag was, dan had ik er niet veel mee op. Al zag het Gezag er interessant uit. Met mijnheer pastoor was dat óók het geval, precies zo. Hij had er zelfs een grote ronde hoed van geplet dassenbont bij op, terwijl hij liep te brevieren over de winkelboulevard aan de Bredalaan, de weg naar school. Aan die hoed hingen rechts drie greinen glanzende kwasten af. Zijn verpakking vond ik geweldig, maar de onzin die ook hij voortbracht strekte tot grote ontsteltenis. Niettemin leverde het goed knaken op, want de pastorie mocht er wezen en de pastoor rookte grote sigaren. Dat trok mij wel aan. De kletspraat die de geestelijke uitstiet nam ik op de koop toe.

Als dit een kostwinning was, dan zag ik daar wel wat in. Deze gedachte heeft mij lang op de been gehouden. De lieden waar Goor aan refereerde, zoals Marcuse, Gadamer, Horkheimer en Adorno stieten óók, al op het eerste gehoor, mededelingen uit die wat mij betreft geen enkele connectie hadden met de realiteit waarin ik voortkrabben moest. Abstracties, waarbij men heel wat verminkingen van de stoffelijke werkelijkheid waarin wij verkeren, moet willen gedogen. Maar het waren ook nog eens vieze kereltjes in lelijke pakken. Ze rookten zich een longverzakking aan gele sigaretjes of kromme saxofoonachtige pijpen.

Wat ze met de pastoor gemeen hadden, was, dat ze in ieder geval een bom duiten verdienden en veel tijd hadden voor rokerige, zinloze discussies, zoals de pastoor die had  georganiseerd op de parochie-avonden. Dat kostte niks ingekocht, en sleet behóórlijk. Je kwam er mee in de encyclopedie. Of vroegtijdig in schaal zestien, zoals Goor, terwijl anderen die trede nooit bereikten en daar ook niet voor bestemd waren, materieel-dialectisch gezien.

In beide gevallen van informatieverstrekking komt het erop neer een gedruis voort te brengen dat geen verbinding tot stand brengt met de gewone loop van de dingen zoals de gang van de vuilophaaldienst of het simpele verstrijken van de tijd en de fysieke gevolgen daarvan.  Daartoe gebruik je denkmodellen zoals dat van de klassenmaatschappij of de geopenbaarde heilsgeschiedenis die zich onstuitbaar voltrekt — of juist niet. In beide gevallen speelt één boek een grote rol, dat voortdurend genoemd  en bijna niet gelezen moet worden, abstract gesteld is,  in verheven termen vervat en in ieder geval nooit begrepen. Dat laatste moet zelfs het streven zijn. De Bijbel of Das Kapital, bijvoorbeeld.

Het ene onleesbare prachtboek moet inhoudelijk onverenigbaar zijn met het andere, maar verder zijn ze onderling identiek inwisselbaar. Je leert ze, zonder dollen, zonder begrip uit het hoofd op onderdelen en wordt het nooit eens. Achter het hoofdaltaar van onze parochiekerk kon je zien, dat god moeite had met spellen. Hij had een leerboek, dat hij trots aan ons liet zien. Het tafereel was een schildering van Charles Eyk.  Onze alverlosser toonde de tekst: AN. Die kende ik. Dat was het overbuurmeisje. An van Doorne. Als dat alles was, wat god te berichten had, dan snapte ik wel dat Zuster Salesia ook van de schepping weinig maakte.