Het geval-Durk de Geer

Een typisch voorbeeld van een casus die had moeten leiden tot de in de Grondwet genoemde verwijzing van een minister naar de Hoge Raad wegens schennis van de grondwettige regeringsvorm is dat betreffende Dirk Jan de Geer (1870-1960). Dirk – koningin Wilhelmina duidde hem misprijzend aan als “ome Durk”—was minister-president van het oorlogskabinet dat in 1939 aantrad. Hij schond niet alleen de grondwet na 10 mei 1940. Neen, Dirk handelde, alsof er geen grondwet bestónd. In de vroege ochtend van de tiende mei redigeerde hij thuis nog aan de Mauritslaan in Den Haag een manmoedige regeringsproclamatie waarin de majesteit aangaf dat Nederland in oorlog was met Duitsland. Het zou zich scharen aan de zijde van hen die die staat ook beoorlogden en overgeven zou het zich nimmer.

Daarop begaf Durk zich naar de kelder van het ministerie van Economische Zaken aan de Bezuidenhoutseweg. Daar besloot hij de regeringszetel van het rijk naar het buitenland te verplaatsen, ook al verbood de grondwet zulks. Hij mandateerde twee ministers uit zijn kabinet “het regeeringsgezag” over te dragen aan de militaire opperbevelhebber generaal Winkelman. Dat hield in: een machtiging tot een integrale regeringscapitulatie: de staat der Nederlanden zou bij aanvaarding daarvan ophouden te bestaan. Zie mijn blog dd 01/12/2021. Durk ging zelf naar Londen. Wat hij daar ging doen, wist hij niet. En dat wist niemand. De koningin bleek ook aldaar te vertoeven en zag Durk ongaarne komen.

Durk voor het Bijzonder Gerechtshof op 9 mei 1947

Durk was van mening dat Duitsland onverslaanbaar was, zeker in september 1940. Dat had Durk doen blijken. Durk vond dat Nederland maar een wapenstilstand moest sluiten. Wilhelmina ontsloeg hem, gaf hem evenwel een regeringsopdracht om naar Nederlandsch-Indië te gaan en daar de staatshuishouding te controleren. Durk bleef dus ambtenaar. Hij ging herwaarts, brak de reis te Lissabon af en vertrok na machtiging van Berlijn naar bezet Nederland. Daar bepleitte hij andermaal dat Nederland en Duitsland tot een verstandhouding moesten komen, de hegemonie van de laatste aanvaardend. Dat legde Durk neer in een brochure. Men kan dat hoog- en landverraad noemen.

Niettemin: in Londen was gebleken dat een overgroot deel van het kabinet dezelfde gedachte was toegedaan. Alleen Gerbrandy had heftig geopponeerd. De socialist Van den Tempel óók, maar niet heel nadrukkelijk. De rest had wat onduidelijk zitten mompelen dat ze terug wilde naar moeder de vrouw en dat het welletjes was. De koningin tastte dóór, benoemde Gerbrandy als premier en wachtte verder het verloop van de strijd af. Die bleek toch uiteindelijk ten nadele van Duitsland te verlopen. De regering kwam dus weer thuis in Den Haag en zon op wraak op Durk. Die zat ambteloos thuis in Soest. Maar de strafrechtelijke ministeriële aansprakelijkheid die de Grondwet sedert 1840 kent duurt ook voort als men de ambtsbetrekking heeft verlaten. De grondwet schrijft dan de verwijzingsprocedure voor die we al vaker beschreven. Die is niet ter keuze van de bewindslieden van het moment dat over de aansprakelijkheid beslist moet worden. Neen, die is plichtmatig op het moment dat een kamermeerderheid besluit dat ze bestáát.

Die beslissing zou geen probleem zijn geweest bij het Noodparlement van 1945-1946 en al helemáál niet bij de gekozen volksvertegenwoordiging van 1946, waarin rooms-rood domineerde. Toch werd wéér de forum privilegiatum-procedure angstvallig vermeden. De Geer moest terecht staan volgens de regelen van de commune na-oorlogsche rechtspraak als neergelegd in het buitengewoon besluit over het bijzonder strafrecht dat met terugwerkende kracht kon worden toegepast op daden begaan in de bezettingsperiode. Een bijzonder vooringenomen president van het Bijzonder Gerechtshof, Van Hamel, wiens zoon was gesneuveld tijdens de oorlog door verraad,  gaf De Geer verder geen enkele kans zijn motieven toe te lichten. De procureur-fiscaal was een zwager van Gerbrandy. Hij had geheime notulen van diens oorlogskabinet ter beschikking. De Geer niet. De Geer wilde graag wijzen op het feit dat de andere ministers en topambtenaren minstens even defaitistisch waren geweest als hij. Dat kon hij bewijzen. Uit dien hoofde vooral moest de forum privilegiatum-procedure juist vermeden worden. Maar dat lees je nergens.