Historiografische partijbedoeling

De verdragen die op dit moment een direct gevaar zettende dimensie hebben gekregen voor de interne territoriale soevereiniteit van Nederland zijn het Geneefse Vluchtelingenverdrag van 1951, het EVRM van 1950 met de omvangrijke uitbreidende protocollen, en het Schengenakkoord over de principiële opheffing van de bestendige grenscontroles aan de gemeenschappelijke binnengrenzen binnen het vrijhandelsrechtsgebied dat zich tegenwoordig over een uitgebreidere Unie uitstrekt dan de verdragspartijen zich in 1985 konden voorstellen.

In dat jaar op 14 juni 1985 sloten de Benelux-landen met de Bondsrepubliek West-Duitsland en Frankrijk een akkoord met vele losse einden, waarbij de personencontrole aan hun gemeenschappelijke binnengrenzen onherroepelijk werden afgeschaft in het belang van schaalvergroting van de vrijhandel binnen dat Schengengebied. Daarop kon de Europese Akte worden gesloten in 1986. Die bepaalde dat er sedert 1 januari 1993 een interne Europese markt zou zijn met vrij verkeer van kapitaal, goederen, diensten en personen. Ik deed toen nog voor het departement van Justitie het wetgevingstraject voor het vreemdelingenrecht dat steeds belangrijker werd vanwege het feit dat in 1989 Die Wende had plaats gehad, waarbij de Oostbloklanden eigenlijk integraal zonder vooroverleg met Het Westen het IJzeren Gordijn lieten vallen. Doek voor de Sovjet-Unie, al had dat ook niemand voorzien.

Die Wende hadden de Schengen-adepten evenmin ook maar ten naaste bij zien aankomen. Ik schetste al, dat de diensten belast met de grens- en de visacontroles, het vreemdelingentoezicht en de centrale opvang van de instromende derde Landers ná Die Wende meteen aan de bel hingen, omdat ze vreesden nu geen enkel intern handhavingsarsenaal te hebben. Nederland lag open voor illegalen, die ook meteen duchtig zouden terugvallen op EVRM en het Vluchtelingenverdrag. En zo geschiedde. Ik gaf al aan, dat het departement met zijn Directie Vreemdelingenzaken daar niet blind voor was.

Maar het Schengen-Acquit was destijds sacrosanct, want Handel war Wandel. We hadden een stootblok van een mevrouw op de Afdeling Wetgeving, die in de wandeling Mevrouw Schengen heette, want ze was er steeds helemaal bij geweest daar in dat grensdorpje en had op de voordelen van het Schengenacquis fors getamboereerd in Brussel, in het steeds sceptischer wordende Londen en in aarzelend Parijs. Ze rookte toen nog voortdurend sjek en kwam mij regelmatig kapittelen, omdat ik niet groots en meeslepend dacht. Ze werd een soort coördinatrice die meteen aan de Algemene Leiding rapporteerde als een ambtenaar difficulteerde bij het uitvoeren van dat fijne Acquis. En een voorbeeldfunctie werd daarbij door mij vervuld omdat ik steeds bewogen aandrong op intensievere grenscontroles, vreemdelingenrechtelijke dwangmaatregelen en een terughoudend integraal toelatingsbeleid door de Gemeenschap zelf. Ik vatte de tijd niet, was ouderwets, ik sprak ook op de wijze van Bilderdijk en mijn wetten leken sonnetten gedicht door Nicolaas Beets, dat had minister Hirsch Ballin ook klagend opgemerkt jegens de secretaris-generaal van Dinter.

Ik was in die dagen van barre weedom geheel geïmpregneerd van de sjek dampen die deze dame uitstiet, want de nicotinewasem van de Weduwe van Nelle hecht zich schier blijvend aan je kamgaren dat ook geel gaat uitslaan na een lange werkdag. Ik kreeg het er niet uit en bij stomerij Pols zei men dan ook dat ik niet zo veel moest roken: het was niet goed voor je longen. Dat was ook echt zo. Ik heb er een hoestje aan over gehouden dat mij ’s nachts teistert tussen de klamme lappen. Ik wees erop dat de genoemde verdragen veel restrictievere werking hadden dan Mevrouw Schengen wilde en dat dat ook heel duidelijk blijkt uit de historiografische herleidingen van de partijbedoeling. Daarover wil ik het met u even over hebben. Let niet op mijn kuchjes.