Was die Intronisatie dus niet geheel kreukloos liturgisch verlopen, er gingen aan moederszijde nog wel heel wat vormen en liturgische vertoningen meer mis. Moeder was in Rotterdam heel katholiek opgevoed. Ze was daar paramentenmaakster geweest. Dat is de borduurkunstige vervaardigster van kerkelijke gewaden. Vaandels, altaarkleden, kussens, baldakijnen, daar draaide ze ook haar hand niet echt voor om. Er was destijds een ruim rayon van klanten.
Maar in Braboland was het niet de bedoeling dat ze die nering voortzette, zo dat al gekund had, want het bisdom Den Bosch had een centrale firma te dezen een monopolie gegund. Daar kwam ze niet tussen. Bovendien diende een getrouwde vrouw kinderen te baren en niet ambachtelijk doende te zijn. Dat wist ze heel goed toen ze naar Eindhoven ging. Dat had ze dan maar aanvaard. Ze was getrouwd met vader die daar een goede betrekking had gescoord en deze kostwinner moest ze volgen.
Ze was alras weer zwanger na enige pastoorsbezoeken, niet, dat de getoogde zelf daar een fysieke bijdrage aan had geleverd. Maar die gezagsdrager was er toch op komen aandringen dat er weer wasdom kwam. Dat geschiedde dus, al betuigde mijn verwekker later nadien persistent dat het voor hem niet had gehoeven. Moe beviel dus. Anderen hielden haar dochtertje ten doop. Als Peter en Meter. Daarvoor bestonden ook weer allerlei voorschriften.
Maar nadat moeder weer van het kraambed verrezen was, wilde ze de dagelijkse gang van zaken hervatten in de plichtmatige sleur. En dat kon niet zomaar. Vroeger moesten vrouwen in Brabant die pas bevallen waren hun “kerkgang doen”. Ze moesten nadat ze van de zwakten die het kraambed hen had toe gebracht voldoende hersteld waren naar de kerk van hun parochie, hun geloofsgemeenschap binnen het rechtsgebied dat de bisschop hun had toegewezen.
Over de achtergronden van deze tocht is op de site van BHIC (Brabants Historisch Informatiecentrum) veel geschreven, vooral onder de rubriek Wijwater Wierook en Worstenbrood. De waardering van deze liturgische folklore is nogal divers. Ik voegde daaraan ook mijn zonderlinge beschouwingen toe. Dus wie echt het naadje van die kous wil volgen kan bij dat BHIC terecht. Ook al omdat veel geboren en getogen Brabo’s ter plaatse hun verhaal doen en meedelen wat ze er heden ten dage van vinden, van de “kerkgang”. Voor mijn moeder was het een schok dat deze gang onontkoombaar was. Wie haar niet maakte was zo goed als een paria in de dorpse gemeenschap van alleen maar roomsen waartoe wij toegetreden bleken.
Veel vrouwen vertellen dat ze blij waren met deze plechtige inhaling in het gewijde kerkschip, omdat ze dankbaar waren dat ze de zwangerschap en de bevalling goed doorstaan hadden. Maar anderen stellen de achtergrond van de kerkgang aan de orde in emancipatoir perspectief. Ze stellen de vraag of de kerkgang eigenlijk niet een vernederende strekking had voor de vrouw zelf. Was het niet zo dat de zwangere eigenlijk werd behandeld als bezoedeld wezen? Dat genadig weer in de geloofsgemeenschap werd opgenomen? Dat scheen op het eerste zicht toch het geval. En zie, dat kon mijn moeder nu eens niet verkroppen.