Kant en klare Brabovormen III

Over deze “kerkgang” is tegenwoordig veel te doen, filosofisch, sociologisch, ideologisch en zelfs staatkundig. Deze discussie is geconcentreerd op de vraag — en de beantwoording daarvan — of de kerk hier een reinigingsritueel beoogde of een dankzeggingsritueel. Die vraagstelling is uiteraard ook boeiend. De Nederlandse bisdommen hadden per diocese een “proprium”.  Een aparte catalogus van gebeden, rituelen, gezangen en zelfs liturgieën die de andere diocesen niet hadden.

Het heeft ermee te maken dat de Lage Landen betrekkelijk laat gekerstend waren. Ze bleven dus lang hangen aan Taxandrische en Keltische gebruiken. Zuiderlingen, op doortocht naar Amsterdam of Dordrecht, vonden die gek. Ze schreven er veel over. Heksenuitdrijverij, onttovering. Volksgerichten. Rechtspraak op vogelvluchten. Rare jongens, die Nederlanders.

Dat was in de Nederlanden heel sterk aanwezig tot 1559, toen nieuwe bisdommen werden ingevoerd door Philips II, de Spaanse koning waar Noord-Nederland zoveel mee te stellen heeft gehad. Hij wilde vervroegd in de Lage Landen de bestuursbesluiten van het Concilie van Trente invoeren. Bisschoppen zag hij als administratieve topambtenaren. En hij vond dat de bewoners van de moerasdelta zich veel te eigengereid opstelden in zijn rijk. Dat zag je aan hun uitmiddelpuntige liturgische gewoonten.

De “kerkgang” bestond in Rotterdam helemaal niet. Mijn moeder als Rotterdamse katholieke vrouw kende dat ritueel niet. In het Bossche diocese was het in 1956 nog steeds zeer levendig. Daar was de kerkgang ook tijdens de periode 1650-1795 gehandhaafd als reinigingsritueel. Dat verried een wat merkwaardige opvatting nopens de zwangerschap. Dat was een verontreinigde staat waarin de vrouw zich gebracht had. Daaruit werd ze door de genade der kerk verlost als ze boetvaardig de linkerpunt van de paarse stool van de priester in het kerkportiek aanvatte.

De priester vroeg haar in het Latijn of ze om wedertoelating vroeg tot de gemeenschap van de strijdende kerk. En de koster antwoordde namens haar dat ze wilde. Daarna reikte de priester de manipel aan — de zweetdoek aan de linkermanchette van de albe. Ze ging dan “a sinistra” — linksgaande — naar het Maria-altaar om daar weder zich op te dragen aan de Moedermaagd zoals ze dat deed na de huwelijkssluiting. Een dankzegging voor haar verlossing uit de tijdelijke zielsbezoedeling der geslachtelijkheid. Het Volksvesperale geeft daar de merkwaardige teksten van weer. En die liegen er niet om. Er was heel wat loos met de zwangere. Dat vooronderstelde liturgische restauratie. Dat vond mijn moeder volslagen belachelijk. Dat gaf ze dan ook de priesters die haar kwamen aanmanen nu eindelijk deze kerkgang eens te doen ronduit te kennen. Ze vond het “stom gedoe”. Dat nu was iets, wat men destijds in Zuidoost Brabant beter kon laten.