Dat vond mijn veel te Hollandse moeder, die op dit punt hypergevoelig was, ridicuul. Ze legde zich er niet alleen niet bij neer. Ze ging er tegen in, zoals veel andere vrouwen in de wijk óók hadden willen doen, die door Philips in 1948 van boven de Grote Rivieren naar Eindhoven waren gehaald. Het ging weer heel goed met de economische conjunctuur, dus uit Stadskanaal, Drenthe maar ook uit Noord-Holland werden veel gezinnen naar De Kempen gehaald.
Daar keken de moeders er bepaald van op dat een blootsvoetse pater op huisbezoek kwam en informeerde naar het kindertal. Of dat een kapelaan even kwam vertellen hoeveel kinderen er gebaard moesten worden gelet op de salarisschaal van pa. En al helemáál, dat die moeder dan ook nog eens te kijk werd gezet via de kerkgang als ze gedaan had wat de geestelijkheid van haar verlangde.
Mijn moeder deed volgens de pastoor nodeloos moeilijk, net als in het geval dat ze niet via het linker buitenpoortje haar kind ten doop wilde doen voeren naar de vont door de meter (de vrouwelijke doopgetuige), dus weer “a sinistra“. Niet via het schip, de gewijde ruimte, maar buitenom, dat wou pastoor De Beer, want de ongedoopte was nog bezeten door de satan. Aan de Trudokerk zat een aparte linkeropgang naar de doopkapel direct vanaf de straat. En bij de Teresiakerk óók.
De pastoor hechtte eraan dat die opgangen “a sinistra” werden gebezigd. Hij besteedde dan ook ruim aandacht aan het duivelsuitdrijvingsritueel over de baby. Daar werd mijn moeder gallisch van. Zoals de meeste importvrouwen in Eindhoven, alleen zonden die geen stuk in bij het periodieke pers. Mijn moeder deed dat wel. Ze pakte flink uit in opstandige blaadjes. En kreeg daarom moeilijkheden met de HH geestelijken. Die pakten op hun beurt ook weer flink uit tegen deze Hollandse met wie eigenlijk iedere omgang opgeschort diende te worden. Wie tegen een priestertoog piest zal merken dat dá nie dreugt. Dat was destijds in Strijp een gestandaardiseerde spreuk voor dit soort gevallen.