Kant en klare vormen

Toen ik in de vijftiger jaren bij vol bewustzijn te maken kreeg met het instituut “kerk” – de Roomse-Katholieke dus – was dat een inrichting waarin de gedragsvormen en uiterlijke verschijningsgedaanten van het bovenzinnelijke kant en klaarlagen om klakkeloos aanvaard te worden. De gelovige had die maar te aanvaarden. Inspraak was er niet.

De priester was, ook in Rotterdam, een in een zwarte jurk gehulde hampelman die nogal opviel op de openbare rijweg. Een kapelaan was herkenbaar, niet alleen aan de door hem bereden damesfiets, maar ook en vooral door de truttige overvoorzichtigheid waarmee hij dat transportmiddel bereed over de straten in Rotterdam Oud-West. Hij stak nodeloze armen uit bij het omslaan van wegen, rinkelde onophoudelijk met de bel, trachtte nimmer te passeren vlak naast de verzonken tramrails en smakte dus onophoudelijk op het asfalt bij het kruisen van meerdere rails in onderlinge bochtige combinatie, vooral bij de achter de huizenrijen verscholen liggende remises.

Die aan De Schoonenbergerweg was berucht om de veelvoudigheid van de wissels en daar pletterden dus heel wat geestelijken onverhoeds neer omdat de remisedeuren ineens openden en dan een tweeasser tevoorschijn brachten die altijd op de priester rechtstreeks scheen in te rijden. Had deze dan, op weg naar een sterfbed, Ons Heer bij zich, dus de hostie in het zilveren doosje om uit te reiken aan degeen die tot de vaderen was voorbestemd, dan veroorzaakte dit incident een samentreffen van een transcendente werkelijkheid en de realiteit van het reglement op de stadsraccordementen – in de bebouwde kom gelegen railemplacementen met contrarails – waar ook de Rotterdamse verkeerspolitie niet direct terug had.

De hostie, verpakt in dat doosje, placht nogal eens door te hoepelen, rinkelend, soepel voortgestuwd door de valsnelheid van de geestelijke in deze gleuven van de contrarail, waar Ons Heer helemaal niet thuishoorde, dat wist de kapelaan ook best. Maar leken mochten het viaticum nu eenmaal niet aanraken en de geestelijke zat bebloed de knie te inspecteren, ondertussen hulp inroepend met schorre stem.

De aanmaning van Johannes de Doper de weg van de Heer vrij te maken en elke kloof te dempen opdat alle vlees God aanschouwen kan zag ik aldus zegenrijk uitgebeeld terwijl fietsers onbesuisd bleven voortjakkeren, want de Heen-en-Weer III op de Maas toeterde al dat het pontje ging vertrekken. Dat was niet voorzien in het Evangelie van de Dag bij Lucas 3, 1-6. Terwijl de schrijver juist hier erg gedetailleerd beschrijft hoe de komst van Christus voorzegd werd en welke tekenen men daarbij van Godswege kon verwachten. Bij de RET (Rotterdamsche Electrische Tramwegmaatschappij) was men dan ook niet rooms. En dat verklaarde veel.