Mister Pummeltje II

Op een gegeven moment was Pummeltje een paar dagen absent. Mister Henst van de vierde nam, de schuifdeuren openzettend, de twee klassen tijdelijk onder zijn heerschappij. En deelde moeilijke sommen uit, herkomstig uit het gevreesde boekje “Geef Acht!” rekenkundig allerlei voor de Roomsch-Katholieke Lagere Scholen uit het diocees Den Bosch, gedrukt bij de stoomdrukkerij van het R.K. Jongensweeshuis van de Fraters van Liefde te Tilburg. Henst zei aan dat Mister van der Waerden ziek was. Even. Hij kwam terug.

Ook Mister Henst tuchtigde al surveillerend, maar beperkte zich tot langsscherende oorvijgen. Niettemin voelden wij ons primair verweesd. We waren nu eenmaal aan de terreur van Pummeltje gewend. Daar viel weleens een dooie bij, goed, maar overal is er weleens wat. Dat was Gods heilsplan nu eenmaal.  Dat wisten de aspirant-glasblazertjes heel goed. Het leven was een kruisdraging, dat had Pummeltje bij de Bijbelse Geschiedenis ook duchtig ingeprent. En dan, diens regime had ook wel iets spannends. Pummeltje kon ieder moment disciplinair toeslaan met ongedachte gevolgen.

Na een week verlet verscheen op maandagochtend Pummeltje toch weer voor onze gesloten gelederen. Merkwaardig hologig. En ook bevreemdend plechtig gestemd. Dat bleek na het ochtendgebed, dat niet afgeraffeld werd, maar nadrukkelijk voorgezegd en afgesloten met een nadrukkelijk Eer aan de Vader en de Zoon. Pummeltje ging nu niet zoals anders meteen over tot staccato onderricht in Bijbelse Geschiedenis, maar deelde mee dat hij ons een mooi lied zou gaan leren. In het Latijn.

Het heette “In Paradisum deducant te Angeli”. In het Paradijs geleiden u de Engelen. Het was een zang die aangeheven werd als iemand overleden was, ter begeleiding van diens laatste gang naar het kerkhof. Daarom, zo deelde Pummeltje merkwaardig sonoor en nadrukkelijk mede, ook een ritmische zang. Want vaak droegen de rouwende mensen zelf de lijkbaar en de kist daarop. Om nu gelijk in de maat te blijven bij deze dracht van een zware last had de Kerk een lied gemaakt met een zekere statige regelmaat, waarop het vaardig lopen was.

Het lied hield in dat de ziel van de gestorvene naar de hemel zou gaan, teneinde voor God te verschijnen en rekenschap te geven, zoals alle mensen dat zouden moeten doen. De martelaren zouden daarbij eedshelpers zijn. In dat ultieme proces in dat Heilig Jerusalem. Zij zouden met het Engelenkoor getuigen opdat de Ziel eeuwig rust zou krijgen. Hier snoot Pummeltje aangedaan toeterend de neus, wendde zich af en vatte de aanwijsstok aan.

Niet om deze suizend neer te doen kletsen op enige al te bewegelijke onverlaat, maar om maatvast dat ritme en die melodie die hij vóórzong er bij ons in te stampen. Pummeltje herhaalde dit merkwaardig liturgisch ritueel nu iedere ochtend. Een opvallend devote stemming maakte zich van de altijd wat balorige klas meester, zij het tot de eerste speelplaatspauze om halfelf. Dan werd er bevrijdend geravot, maar ook wijwaterzeikers en slapjoanussen-over-d’n emmer werden afgepeerd. Dat laatste kwam neer op lijfelijke tuchtiging zonder blijvende letselschade.

Pummeltje surveilleerde en haalde de vechtersbazen ook uiteen, flink erop rammend als weleer. Zodat hij om elf uur, vergenoegd de veel te wijde broek ophijsend, ineens toch weer de oude menseneter leek. Leek, want een zekere levensafstandelijke matiging leek zich vrijwel zichtbaar naarmate de week voortschreed van ’s mans trekken meester te maken.

Zo sleet klasse drie, tot genoegen van bovenmister Dekkers, wederom haar dagen en peis en vreugde. Omdat Dekkers toch bezorgd placht toe te zien of de gevechten niet uit de hand dreigden te lopen, want daar was deze klasse per traditie berucht om. Het leek of de lokaliteit en haar sombere tempering daar garant voor stonden.

Totdat Pummeltje in het midden van de derde week van deze merkwaardige regimaire wisseling niet meer verscheen. En nooit meer zou verschijnen. De mare waarde door de gangen dat Pummeltje de hand aan zichzelf had geslagen. Dat gerucht wies aan zekerheid toen ook nog het detail werd verstrekt onder de jongens dat Pummeltje zich voor de kop had geschoten met een legerrevolver met scherprichter 1933.

Pummeltje had ons verteld dat hij korporaal was geweest in het Nederlandse Veldleger dat tegen de Duitsers heroïsch had gevochten in de meidagen van 1940. En dat hij dat vuurwapen niet had ingeleverd bij de geïmproviseerde demobilisatie op 16 en 17 mei nadien, omdat hij niet wilde dat de Duitsers erover zouden beschikken. Pummeltje vertelde graag over zijn verzetsverleden en hoe consequent hij dat had ingezet terstond na de capitulatie. Jongens die op zijn akkers te Oerle kwamen wieden en hooien in de grote vakantie had hij dat wapen getoond en er ook mee gevuurd.