Dat wist Jantje Van Megen, de notoire zittenblijver, nog precies te verhalen. En ook dat de pastoor dat verhaal over die aldus voltrokken zelfmoord bij bovenmister Dekkers was komen berichten. Dat was gebeurd in Pummeltjes onzegbaar trieste kamer in het Thuis voor Vrijgezelle Mannen op Roomse grondslag aan de Don Boscostraat, een enorm pakhuis beheerd door strenge nonnen van de Franciscaner Orde.
Deze aan God gewijde maagden hadden er de wind onder want die grondslag belette niet dat er onder deze vale eenzaten veel figuren zaten wier levenswandel de toets der kritiek niet kon doorstaan. Het bleek dat bij Pummeltje kanker was vastgesteld. En dat hij had besloten zelf de regie te nemen over zijn uitvaart. Vandaar dat lied dat we nog onder zijn leiding hadden ingestudeerd. Maar, aldus Pastoor De Beer, daarin zat nu net het probleem.
Want zelfmoord was doodzonde. Dan mocht betrokkene niet meer rekenen op een katholieke uitvaart. En dus al helemaal niet op een zingende mis, zoals de uitdrukking was. En dus ook niet op een uitdraging ten grave met dat lied dat we nu uit ons hoofd kenden. Pummeltje had het allemaal opgeschreven in een brief, gericht aan die Pastoor. Die toch eigenlijk wel tegemoet wilde komen aan Pummeltjes wensen. Maar dat bleek toch onmogelijk. Alleen de Paus kon anders beschikken. Bij decreet tot dispensatie. Maar dat zou lang duren om dat te krijgen. En zo lang kon een lijk niet boven aarde blijven. Zo maakbaar was de samenleving nog lang niet.
Het beletsel tot commune teraardebestelling daarbij had Pummeltje door die brief zelf geschapen. Het kerkelijk recht verbood stellig dat een zelfmoordenaar deze rituele eer bewezen werd als hij in kalm beraad en rustig overleg tot zijn suïcide had besloten. En dat briefje bewees dat beraad – sale praemeditatione atque consilio sane – bij Pummeltje voorhanden was geweest. Op het verbod van een plechtige liturgische uitvaart was dispensatie te verkrijgen, als de bisschop oordelen kon dat de dader in een vlaag van verstandsverbijstering had gehandeld.
Dat was dus in dit geval niet meer aan de orde. Aldus de steeds wassende en steeds gedetailleerder geruchtenstroom waar de bent van afperende jongens tijdens het speelkwartier maar geen genoeg kon krijgen. Want deze affaire sprak tot de morbide verbeelding, zo jong als wij waren. Omdat zelfs een zakkenwasser als Adrie Verhoeven, die elke dag een zuivere zakdoek meekreeg van zijn moeder, nog wel begreep dat dat revolverschot de kamerinboedel van Pummeltje niet ongedeerd had gelaten. De herseninhoud had als struif van de ramen afgedropen in Pummeltjes vrijgezellenkamer. Daar in die Don Boscostraat.
De Beer heeft zich niettemin de sloffen sleets gelopen om de Bossche curie te overtuigen dat Pummeltje wel degelijk in een geestelijke desoriëntatie had gehandeld en het besef van goed en kwaad volledig was kwijtgeraakt. De klas had een uitje naar Oerle, waar uitvaart en kerkhofliturgie werden voltrokken. Omdat De Beer het toch niet geraden had gevonden om het in de parochiekerk van de wijk te doen. Zulks om, naar het canonieke recht voorschrijft, openlijke aanstoot en publiek schandaal te vermijden.
Propter vitandum scandalum necnon perturbationem coram publico, aldus de curie te Den Bosch. De kist kwam wiegend in de maat op het door schrille jongensstemmen gezongen lied de kerk uit, ter voltrekking van de ultieme zegening en de bewieroking van het vernederde stoffelijke overschot, de ossa humiliata. Het engelenkoor riep Lazarus aan terwijl het crucifix in de kuil de lijkkist tekende op voeten- hoofd- en zij-einden. Bedremmeld wierpen de zangertjes hun handje aarde op de kist, steeds doffer roffelend.
Pummeltje was toch ritueel tot zijn vaderen verzameld, al had de verstorvene niettemin de finale bananenschil neergelegd waarover zijn lijkkleeddragers eigenlijk hadden moeten uitglijden. Maar zo, onverwacht mild en genadig, wil het onze Moederkerk toch. In alle eeuwen der eeuwen. Schaduwen van de dood omringden mij en er was niemand die het begreep. Uit de diepten, o Heer, roep ik tot U; Heer, hoor mijn klagen, want alleen op U kan ik nog hopen. Want Gij zijt barmhartig en rijk aan ontferming. Ik was mens en had dus mijn gebreken. Maar ik heb toch zo goed als ik kon de mij gestelde opdracht vervuld en de jeugd onderwezen. Oordeelt niet voorbarig voor de Heer gekomen is. Aldus het voor ons toen zo onbegrijpelijke bidprentje.