Onderliggende documenten

Linssen maakte er vaardig werk van. Hij zette de faculteitssecretaris Baardman onder druk om snelstens alle “onderliggende documenten” te verschaffen die het bestuur hadden genoopt tot deze opzienbarende en voor cliënt zo bezwarende stap. Er was geen hoor en wederhoor geweest en voor zover Linssen had moeten vaststellen had de vakgroepvoorzitter Nieboer van niets geweten. Desgevraagd had deze medegedeeld nooit zelf maar aanhoord te zijn door de bewuste geheime onderzoekscommissie. De voorzitter daarvan, Konijnenbelt, had opgegeven belangrijk en doorslaggevende verklaringen telefonisch te hebben verkregen van medewerkers en ook voormalige leden van de vakgroep. Een belangrijke rol had gepeeld het uiterst minutieuze dagboek van de doctorandus, die zich door toedoen van Strijards buiten het “vakgroepgebeuren” geplaatst had geweten.

Alleen daardoor was het gekomen dat de doctorandus in een soort enclave en isolement was geraakt. Dat had grote indruk gemaakt, alsmede het feit dat Nieboer wel degelijk had gepsychiatriseerd toen hij op de hoogte was gesteld van de verfrissende en spetterende relatie die de collega proximus had weten op te doen met de nieuwe medewerkster-penitentiair recht. Deze man, zo verdienstelijk in politiek en maatschappij, had zich daardoor weten te regenereren tot een herleefd en maatschappijbewust geleerde, waarmee de faculteit grote eer ging in leggen. Nieboer had daarop de aanstaande ex-vrouw van deze voortreffelijke hoogleraar aan een soort Freudiaans divanverhoor onderworpen en rijkelijk de seksuele abberativiteiten forensisch geclassificeerd. Hij had zijn medechristelijke fundamentalistische theocraat Strijards alle details uitgeserveerd en samen hadden ze uitgedragen dat ze de collega proximus beschouwden als de antichrist.

Dit had de hoogleraren Rood-de Boer (jeugdrecht) en Schoordijk (Burgerlijk recht) uitermate geschandaliseerd. Het lag voor de hand dat deze twee voortreffelijke academici van grote reputatie het niet geraden hadden geacht deze twee fundamentalisten nog verder te horen. Het was immers, mede op basis van de indringende journaal-aantekeningen van de doctorandus, zonneklaar welk vlees men in de kuip had. De secretaris kon dus deze documenten niet zomaar fourneren. Ze waren te privacy-gevoelig. Het was overigens jammer dat die Strijards rechtskundige bijstand had ingeroepen. De faculteitsraad had deze affaire minnelijk willen schikken en het bestuur gemachtigd voordelige aanbiedingen aan deze oer-katholiek te doen, zoals een langdurige studiereis naar de USA of een verblijf aan het gerenommeerde NIAS. Maar de vent wilde niet buigen. Dan moest hij het zelf maar weten. Wat het bestuur had besloten droeg de volle instemming van een belangrijk deel van de vakgroep. En Nieboer had doen weten bereid te zijn tot concessies, mits zijn onderzoek maar gegarandeerd kon blijven: hij wilde een leerboek over het materiële strafrecht publiceren met behulp van deze Strijards. Daarin wilde de raad meegaan, zij het, dat Nieboer dan uiteraard zou moeten omzien naar een andere, ongereptere en levensbeschouwelijk onbelaste mede-auteur. Iemand die inzag wat de evoluties waren die zich maatschappelijk al hadden neergeslagen, duidbaar door de intellectuele voorhoede.

De doctorandus bijvoorbeeld, die erg goede ideeën had over resocialisatie, alternatieve sancties en diversie. Iedereen die maatschappelijk bewust was en geëngageerd zag toch in dat het daarheen moest. Linssen had echter aangehouden en gedreigd met een kort geding. Daarover kon de secretaris niets beslissen. Maar hij zou het doorgeven aan het bevoegd gezag. Verstandig was het niet. Dat geding, dan. Strijards zou in opspraak komen en volledig onmogelijk worden in de universitaire wereld. Het bestuur zou zich genoodzaakt weten een boekje open te doen over ’s mans karakterstructuur. Een beerput was er niets bij. Strijards kon beter omzien naar adequate psychiatrische hulp, dat wilde de secretaris nog wel kwijt.