Romkes Revisie

Jarenlang stond ik Romke bij voor wat betreft de afhandeling van de aanvragen om herziening of revisie. Romke maakte daar geweldig veel werk van, van de afdoening van dat buitengewoon rechtsmiddel. De wetgever legde de drempel voor de ontvankelijkheid van dat verzoek zeer hoog. In de negentiende eeuw werd groot belang gehecht aan het gezag van het onherroepelijk strafgewijsde. Wie eenmaal berecht en veroordeeld was, moest wel met heel erg sterke papieren komen, wilde hij rechterlijke herziening kunnen krijgen van de feiten, waarop de onherroepelijke veroordeling berustte. Hij moest met volstrekt nieuwe feiten komen. Nova, heetten die in het jargon.

Of hij moest aantonen dat er door Nederlandse rechters twee bewijsbeslissingen waren genomen in dezelfde zaak – hetzelfde strafrechtelijk relevante feitencomplex – die gewoonweg onderling onverenigbaar waren. En dan nog alleen als die bewijsredeneringen inderdaad van Nederlandse rechters afkomstig waren. Dus: buitenlandse beslissingen van vergelijkbare aard in zulk een complex konden niet meetellen. Nederland erkende in beginsel het gezag van het buitenlandse gewijsde maar zeer incidenteel. Daar moest echt wel doorgaans een verdragsbepaling aan ten grondslag liggen. Het was wel bereid het buitenlands gewijsde te aanvaarden als grond van niet-ontvankelijkheid voor een nieuwe Nederlandse vervolging, maar ook hier waren de drempels hoog.

Bij de nova geldt dat ze feitelijk van aard moesten zijn. Wat de wetgever niet wilde, daar kwam het op neer, dat verandering van wetgeving of rechtspraak achteraf de veroordeelde ooit een grond zou kunnen opleveren voor deze herziening. De nieuwigheid moest de rechter niet gebleken zijn, aldus de wet, en ze moest, als ze wáár bevonden zou worden, hebben geleid tot het ernstig vermoeden dat de veroordelende rechter zou zijn gekomen tot een vrijspraak of ontslag van alle rechtsvervolging, dan wel een niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie. Of wellicht, tot de toepassing van een minder zware strafbepaling. De afwegingsmarges zaten natuurlijk vooral verscholen in de woorden, dat het ernstig vermoeden zou zijn ontstaan van een andersluidende beslissing.

Het was bijna ontroerend om te zien, hoe zorgvuldig Romke omsprong met die woorden “ernstig vermoeden”. Hij ging werkelijk alle eventualiteiten na die deze woorden zouden kunnen omvatten in de voorgelegde casus. Het verdroot hem bijna, dat dat vermoeden er uiteindelijk toch niet inzat en gaf de veroordeelde steeds alle voordelen van de twijfel. Als het aan Romke lag was de revisieprocedure een vierde rechtsingang geworden bij de Raad. Maar het lag niet aan Romke. De strafkamer wilde van deze oprekking niets weten. Zij vond dat de Nederlandse rechters zeer zorgvuldig waren, nooit van vooringenomenheden uitgingen bij hun bewijsbeslissingen en al helemaal niet van al te simpele syllogismen. Daar waren ze onderling, dacht die kamer, toch te zelfkritisch voor. Hun zelfreinigend vermogen was immens. Of, zoals een Amsterdamse Hof-president het ooit formuleerde: “wij zijn elkanders meest competente critici”. Ik hóór het die man nog beslist zeggen, met uiterst deftige en welgearticuleerde Leidse tongval. Dat was een axioma. En daar mocht men niet aankomen. Ook niet na ampele overweging, want over één nacht ijs ging Romke nimmer.

Veel zin had het verder niet om civielrechtelijk executiegeschillen aan te gaan bij tenuitvoerlegging van strafgewijsden, ook al waren er nieuwe wetenschappelijke inzichten die dat eerdere gewijsde kwestieus leken te maken. Kwam het tot herziening, bleek de inbreuk op dat gezag terecht, dan was dat in Nederland bepaald een publicitaire sensatie. De rechterlijke macht máákte immers eigenlijk nooit een fout. Vergissen was menselijk, maar hoorde niet bij de personen die lid waren van het keurkorps der rechterlijke macht, aldus was het Hollandse parool. Ik sloot mij daar graag bij aan. Ook toen ik Romkes noeste arbeid bij de afdoening van deze verzoeken samenvatte in een monografie die ik onze coördinator van ganser harte opdroeg. Een ernstiger vergissing dan die onvoorwaardelijke aansluiting bij dat axioma beging ik voorshands zelden. Voorshands, zeg ik. Ik heb nadien als wetgevingsjurist en verdragsonderhandelaar wel ergere begaan. Ik behandel ze graag nog op deze site. Als ik er de tijd voor krijg. Het is een beschamende collectie.

Maar het modernere DNA-onderzoek ondermijnde de validiteit van deze onbetwistbare veronderstellingen geheel. Dat bleek al bij de beruchte Puttense verkrachtingszaak, maar trad steeds navranter in het licht bij andere zaken waarbij al te sterk sjablone-matige inzichten en syllogismen gebaseerd op psychologie van de koude grond een overwegende rol speelden. Het zelfreinigende vermogen van de rechterlijke macht bleek redelijk poreus en defect. Hoe de huidige revisieregeling tot stand kwam, wordt duidelijk, als men in ogenschouw neemt, dat zij onderdeel is van het immuniteitsarsenaal dat de negentiende -eeuwse natiestaat ontwikkelde om die staatsvorm staande te houden in de woelige postrevolutionaire stromen in de tweede helft van die eeuw. Heroverweging van het ne-bis-in-idembeginsel, dat met dat arsenaal samenhangt, ligt dan voor de hand. Oók als het gaat om herziening ten nadele van de vrijgesprokene. Waarom zou deze tegen hernieuwde vervolging gevrijwaard moeten blijven, als duidelijk blijkt dat de vrijspraak rust op opzettelijk teweeggebrachte dwang, dwaling of bedrog zijdens de veroordeelde?